[Baudaen, Joannes]
BAUDAEN (Joannes), Boudanus, Bodaan, dominikaan, geb. te Breda 1589, ontving 2 Nov. 1608 het ordekleed in het klooster te 's Hertogenbosch, overl. te Antwerpen 6 Nov. 1671. De juiste data van zijn werkkring zijn niet bekend. Hij was algemeen prediker te Leuven en biechtvader van het nonnenklooster zijner orde Leliëndal te Brugge. Of dit vóór 1620 was, is niet zeker. In dat jaar in Mei vestigde hij zich te Haarlem. Waarschijnlijk stond hij in betrekking met de laatste overlevende Dominikanen dezer stad. Zeker is, dat Baudaan archiefstukken en wat hij nog vond van het haarlemsche klooster in den Bosch in veiligheid heeft gebracht. Van daar is het naar Mechelen gekomen en een gedeelte van het archief, dat met de fransche revolutie gered is, bevindt zich nu in het Dominicanerklooster te Gent. Pater Baudaen had te Haarlem een zending van den nuntius en van den vicaris-provinciaal zijner orde, Mich. Ophovius. Blijkens de akten van het haarlemsch kapittel (Bijdr. Haarl. I, 133), verzetten de vicaris Rovenius en de deken van Haarlem, kanunnik van het kapittel, Nomius, zich tegen de toelating van P. Baudaen. Een verzoek van den nuntius 23 Sept. 1621 om den pater rustig de uitoefening zijner priesterlijke functies te vergunnen, bleef zondergevolg, totdat de nuntius hun 20 October uitdrukkelijk verbood, pater Baudaen te dwingen de stad te verlaten. Eerst nadat de pater Dec. 1621 een schriftelijke verklaring had afgelegd, werd hij voorgoed toegelaten. Hij stichtte de St. Dominicusstatie in de bierbrouwerij ‘De Klaveren’ en bleef werkzaam te Haarlem tot 1626, toen hij 11 Aug. tot prior werd gekozen van het klooster te 's Hertogenbosch. Reeds twee jaar later, 21 Mei 1628, bij de visitatie van den provinciaal, vroeg hij ontslag van zijn prioraat. Spoedig daarop vertrok hij naar Utrecht om pater Vinc. Andriessen bij te staan in de niet lang te voren gestichte
statie in de Dorstige Hartssteeg. In 1632 werd Pater Baudaen gevangen genomen. Enkele fransche soldaten hadden als ijverige Katholieken de schuilkerk van den pater bezocht. Op zekeren dag lieten zij, volgens afspraak, onder de H. Mis den schout met de gerechtsdienaars binnen, toen dezen aanklopten. Met getrokken degen grepen de verraders den pater op het altaar en leverden hem over aan de gerechtsdienaars. Deze voerden hem, bekleed met zijn misgewaad, langs de straten der stad naar het stadhuis, waar hij in de gevangenis werd geworpen. Tegen een zwaar losgeld en een banvonnis kwam hij weder vrij en trok met J. van Nes, die voor zijn vrijheid een groote som betaald had, naar Woerden, waar de Katholieken zonder priester waren wegens de scherpe vervolging. Vier jaar later werd P. Baudaen werkzaam in Utrecht (1636). Hij stichtte er de Dominicanerstatie bij de Wittevrouwepoort, de latere Sint Dominicusstatie. Na eenigen tijd schijnt hij weder een banvonnis opgeloopen te hebben en begaf zich naar de Zuidelijke Nederlanden. De leden van het bossche klooster dwaalden nu hier dan daar rond, steeds verjaagd, zonder vaste verblijfplaats. Pater Baudaen werd aangenomen in het klooster zijner orde te Antwerpen. Hij was aldaar tweemaal supprior en magister der jonge kloosterlingen. Na zijn 50-jarig jubileum als kloosterling gevierd te hebben, overleed hij in het antwerpsche klooster.
Zie: de Jonghe, Belgium Dominicanum (Brux. 1719), 240; G. Meyer, De predikheeren te 's Hertogenbosch (Nijm. 1897), 94, 176, 179, 242, 257; Archief aartsb. Utrecht I, 426-427, 432; II, 17, IX, 212-214, XXXII, 147; Bijdr.