[Batenburg, Jan van]
BATENBURG (Jan van), wiens volgelingen als ‘Batenburgers’ bekend zijn, ook ‘zwaardgeesten’ genoemd, die als ‘moorders en razende zeloten’ hebben gewoed. Hij was een bastaard uit het adelijk geslacht van dien naam en had zich opgeworpen als hersteller van het munstersche rijk van Jan van Leiden. Het land van IJselstein schijnt het middelpunt geweest te zijn van de beweging, door hein ontstaan. Zijn volgelingen hadden daar een aanzienlijke beschermster in Elsa van Lostadt, vrouw van den drossaard Gijsbrecht van Varik. Zij predikten geweld, pleegden roof en brachten ‘de veelwijverij onvervaard in practijk. Hoe ook verdwaasd, deze dwepers hebben met hun leven altijd hun waan betaald’. In en na 1542 heeft de overheid met sterken arm een eind aan hun optreden gemaakt.
Zie: L. Knappert, Het ontstaan en de vestiging van het protestantisme in de Nederl. (Utr. 1924), 206 v.; dez. uitvoeriger in Anabaptistica in Theologisch Tijdschrift XXXIX (Leid. 1905), 131-155; K. Vos, Het naspet der Batenburgers in Doopsgezinde Bijdragen 1884, 12, 14; 1917, 140, 143, 174-179; K. Vos, Menno Simons (Leid. 1914), register, blz. 335; Bibliotheca Reformatoria Neerlandica VII ('s Gravenhage 1910). 94; Inventaris der archiefstukken in de Ver. Doopsgez. Gem. te Amsterdam I (Amst. 1883), no. 188 v.
Knipscheer