stemorganen voor den zang. Zoover bekend is, was volgens Ban de volmaaktheid der muziek niet zoozeer gelegen in de harmonie, als in de melodie. De toen gebruikelijke meerstemmige muziek stond hem niet aan, want de melodie, lag daarbij meestal niet in de bovenstem, daar elke stem haar melodie had, die met elkander harmonieerden, zonder dat één domineerde. Zoo zongen meerdere stemmen gelijktijdig verschillende woorden. Volgens Ban behoort één der stemmen te overheerschen als uitdrukking der gemoeds-aandoeningen. Deze moest de melodie dragen. Zijn vinding gaf aan de profane muziek een hooge vlucht.
Met de meest hoogstaande mannen van zijn tijd voerde Ban correspondentie over zijn theorie, als met den geleerden musicus pater Mersenne O.F.M. te Parijs, en den Italiaan Gio Battista Doni. En daardoor kwam hij, de katholieke priester, in aanraking met mannen als Huygens, met Hooft en den geheelen Muiderkring, waar hij herhaaldelijk de muzikale uitvoeringen bezielde. Hij heeft gedichten van Hooft en Tesselschade's Onderscheyt tusschen een wilde en een tamme Zanghster op muziek gezet.
Ook met Descartes, die toen te Egmond verbleef, kwam Ban in kennis door de muziek; want deze had ook een Tractatus de Musica geschreven. Soms kwam Descartes naar Haarlem om Ban te bezoeken, en hun grootste vermaak was dan om, ook in gezelschap van een anderen Haarlemschen muziekliefhebber, pastoor Augustinus Alsten Bloemart, eveneens een groot vriend van Vondel, samen te musiceeren. Weer een bewijs, hoe de muziek de meest tegenstrijdige harten te zamen kan brengen. De godsdienstige twijfelaar Descartes met twee vrome haarlemsche priesters.
De tusschenkomst van Descartes bezorgde hun ook een gunst in het belang van de Katholieken, waarvoor Huygens bij den Prins van Oranje hun voorspraak werd.
Bij de samenkomsten van schoone geesten, die Hooft geregeld op het Muiderslot hield in de zomermaanden, was, zooals gezegd, ook pastoor Ban soms aanwezig en werden onder zijn leiding muziekpartijtjes uitgevoerd, met zang van Tesselschade en Francisca Duarte. Een keer, toen Tesselschade bij pastoor Ban in het Haarlemsche Begijnhof zou zingen, noodigde hij Huygens uit om te komen luisteren, toen deze toevallig aan het Spaarne zou komen. Met dien anderen Vondelvriend, Cornelis Plemp, reeds vroeger uitvoerig besproken (dl. VI, kol. 1134), en die ook een verdienstelijk musicus was, kwam Ban meermalen samen. Beiden waren Haarlemmers.
Als degelijk historicus waakte Ban ook, dat de portretten van de priesters, die in zijn tijd in de haarlemsche Diocese in functie waren, gemaakt zouden worden, zooals ze ook nog van velen bestaan: alleen dat van Ban ontbreekt. Toch is het niet waarschijnlijk, dat hij uit bescheidenheid zijn eigen beeltenis vergeten zou hebben. Ik waag het daarom, de afbeelding van een onbekend haarlemsch priester, door J. de Braij geschilderd, voor het portret van Ban te verklaren. Het behoort tot de verzameling Victor de Stuers en is eenigen tijd in het Mauritshuis te zien geweest. Ik kom tot deze toeschrijving, omdat er geen portretten van haarlemsche priesters uit die dagen onbekend zijn als dit, en er van Ban zeker een portret moet wezen. Mgr. Graaf, de uitmuntende kenner der kerkgeschiedenis van Haarlem, voelde ook veel voor deze toeschrijving, vooral ook, omdat het bekend is, dat Ban zwak en tenger van licham was, en deze priester zelfs