Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 8

[Asbeck Thoe Bergen en Munsterhausen, Gerrit Ferdinand baron van]

ASBECK THOE BERGEN EN MUNSTERHAUSEN (Gerrit Ferdinand baron van), geb. te Wirdum, gemeente Leeuwarderadeel 30 Sept. 1764, overl. te Leeuwarden 4 April 1836, was de zoon van G.M. van Asbeck en S.B. van Cammingha. Hij was ritmeester in het regiment Oranje-Friesland van 1789 tot de omwenteling van Jan. 1795, toen dit ontbonden werd. Onder de Bataafsche republiek was hij ambteloos, maar koning Lodewijk benoemde hem 8 Mei 1807 tot kwartierdrost te Leeuwarden en 14 Nov. d.a.v. tot lid van den Staatsraad. Hij ging toen te 's Gravenhage wonen en werd 22 Dec. 1808 benoemd tot directeur-generaal van de Koninklijke pupillen en kommandant en chef van de etablissementen, ressorteerende onder het departement van oorlog. Tevens werd hij staatsraad in buitengewonen dienst. Deze betrekkingen werden kort na onze inlijving bij Frankrijk opgeheven. Zeker een ambt van geheel anderen aard viel hem nu ten deel, daar hij 21 Oct. 1811 benoemd werd tot maire van het eiland Ameland. De naam dier betrekking werd na onze bevrijding 8 Jan. 1814 veranderd in schout.

Hij werd 29 Aug. 1814 benoemd tot lid der Provinciale Staten van Friesland voor de ridderschap van Achtkarspelen. Onder ontslag uit

[p. 34]

deze betrekking werd hij 1 Sept. 1815 lid der Eerste Kamer. Hij bleef dit tot zijn overlijden.

Toen 29 Juni 1816 het geheele bestuur van Friesland gereorganiseerd werd, werd van Asbeck eervol ontslagen als schout. In 1814 werd hij opgenomen in de ridderschap van Friesland, in 1822 werd hem de titel baron toegekend.

Hij huwde 28 Sept. 1788 Petronella Agatha van Plettenberg, geb. 9 Oct. 1765, overl. 6 Maart 1843, bij wie hij een zoon (dl. I, kol. 186) en vier dochters had.

Ramaer