Daarbij was de militaire macht, waarover hij te beschikken had, ± 1700 man, vooral gelet op het aantal vestingen (Groningen, Delfzijl, Coevorden, Deventer), zeer gering.
Ambert deed wat hij kon, om met zijn geringe middelen een soort van verdediging van de Eems voor te bereiden. Toen evenwel de hem beloofde versterking aan troepen niet kwam opdagen, reeds in het begin van November in het hem ter verdediging opgedragen gebied de doortocht begon van de fransche ambtenaren uit de meer oostelijk gelegen gewesten, daarna de Kozakken-patrouilles dit gebied binnendrongen en de aanmarsch van grootere afdeelingen werd gemeld, besloot hij - hetzij uit eigen beweging, hetzij daartoe gemachtigd - na het grootste gedeelte zijner onderhebbende macht ter versterking van de garnizoenen van Delfzijl en Coevorden te hebben afgezonden, met een 200 man Zwitsers en douaniers op Amsterdam terug te trekken. In den avond van den 14en November verliet hij Groningen, na alvorens generaal Lorcet, die sinds het begin van September te Leeuwarden generaal Bouvier des Eclats in het bevel over Friesland vervangen had, van zijn besluit te hebben verwittigd. Den 16en vertrokken beide generaals met de bagage, die zij konden meevoeren, en de hun overgebleven troepen in schuiten van Leeuwarden naar Harlingen, van waar zij in den ochtend van den 17en in een kleine flottille den overtocht naar Amsterdam aanvingen.
Alvorens aldaar te ontschepen, vernemende, dat zoowel de Prins-Stedehouder als generaal Molitor met het garnizoen, ten gevolge van de houding der bevolking, naar Utrecht waren afgetrokken, meende Ambert zich met zijn geringe macht niet in Amsterdam te mogen wagen, en gaf hij bevel, naar Harderwijk te stevenen, waar de flottille te 8 uur in den ochtend van den 20en November voor den wal kwam. Hier werd hulp gevraagd voor vervoer naar Amersfoort, die volgaarne werd verleend. Nadat de manschappen van brood, kaas en bier waren voorzien, vertrok het troepje 's avonds te 8 uur, met het voornemen, om naar Utrecht te gaan. Gegevens ontbreken, om met juistheid den verderen tocht der kleine colonne te volgen. Generaal Molitor moet nog in Utrecht geweest zijn, toen Ambert aldaar aankwam; maar Prins Lebrun was reeds vertrokken. Vermoedelijk zijn beide generaals, die niet in hiërarchische verhouding tot elkander stonden, overeengekomen, dat Ambert met het overschot zijner troepen Breda zou gaan bezetten; want in het begin van December (vermoedelijk tusschen 6 en 8 Dec.) is laatstgenoemde als gouverneur van die vesting en van het arrondissement opgetreden. Zijn zoon verhaalt, dat hij eerst is doorgetrokken naar Antwerpen en daar een duizendtal matrozen van het fransche eskader als troepen te land organiseerde en als bezetting voor Breda medenam. Hij kan in die vesting evenwel niet langer dan eenige dagen bevel hebben gevoerd. Zoodra toch Napoleon kennis had gekregen van den opstand in de noordelijke provinciën en den uittocht der fransche ambtenaren, had hij een zijner flinkste generaals, Decaen, uit Spanje doen ontbieden en dezen den 30en Nov. opgedragen, het militair commando op zich te gaan nemen over de departementen van de Schelde, de Monden van de Schelde, de twee Nethen, de Dyle, Jemmappe, de Monden van den Rijn en de Monden van de Maas, zoomede over het 1e legerkorps, dat in den omtrek van Antwerpen zou worden bijeengetrokken. Den 5en Dec. kwam Decaen
aldaar aan, maar vond er geen legerkorps, daarentegen alles in een