[Ablaing van Giessenburg, Rudolf Charles d']
ABLAING VAN GIESSENBURG (Rudolf Charles d'), geb. 26 April 1826 te Amsterdam, overl. 13 Maart 1904, werd op 17-jarigen leeftijd op een amsterdamsch kantoor geplaatst, was 1847-49 op een handelskantoor werkzaam te Batavia. Reeds vroeg neiging vertoonend tot letterkundige en godsdienstige studie, richtte hij in 1848 in Batavia een letterkundige vereeniging ‘Salve’ op. Terug uit Indië trachtte hij een tijdschrift De Verzamelaar op te richten, dat maar kort bestond. 1850 vestigde hij zich als boekhandelaar onder den naam: R.C. Meyer, Librairie Etrangère. Onder dezen naam was hij tot dien tijd steeds bekend geweest; eerst later liet hij blijken recht te hebben op den geslachtsnaam d'Abl. v.G. Kennismaking met den uitgever F. Günst, secretaris van de onafhankelijke vrijmetselaarsloge ‘Post Nubila Lux’, bracht hem in aanraking met geestverwanten, die als hij in geen geopenbaarden godsdienst meer geloofden. Bij Günst was de uitgave ten einde gebracht van het eerste geschrift van een vrijdenker, dat, in het Nederlandsch verschenen, van invloed werd: Licht en schaduwbeelden uit de binnenlanden van Java, door den geoloog Dr. Fr. Junghuhn (1854). Vóórdat hij wederom naar Indië vertrok, schreef deze het prospectus van het in 1855 verschijnende tijdschrift De Dageraad, het eerste vrijdenkersorgaan. In 1856 volgde in Amsterdam de oprichting van de vereeniging ‘De Dageraad’, van welke d'Ablaing voorzitter werd tot 1864. In 1857 zat hij een algemeene vergadering voor van vrijdenkers uit ons land en vertegenwoordigde Nederland op een congres in Londen. Aan Robert Owen, met wien hij hier kennis maakte, droeg hij zijn in 1859 verschenen: Een bliksemstraal der XIXe Eeuw op. Hij trad in correspondentie met de leidende mannen der vrije
gedachte in Europa als Darwin, Büchner, Renan e.a. In 1864 gaf hij voor het eerst uit het 18e-eeuwsche geschrift: Le testament de Jean Meslier, Curé d' Etrepigny et de But, en Champagne - décédé en 1733, een werk, waaruit Voltaire en d'Holbach een enkel fragment hadden gepubliceerd. Dit was opzienbarend geweest: een priester die een geschrift naliet, waarin hij schreef, God vergiffenis te vragen, dat hij het Christendom had onderwezen (over dit werk: Quack, De Socialisten I, blz. 234 e.v.). Met hulp van zijn vrouw Josephine M.A. Luken, met wie hij in 1861 was gehuwd, gaf hij van 1874-75 een reeks Curiositeiten van allerlei aard uit. In 1889 verscheen het eerste deel van een onvoltooid gebleven werk: L'évolution des idées religieuses dans la Mésopotamie et dans l'Egypte, de resultaten van zijn geliefdste studie, vergelijkende godsdienstgeschie-