| |
[Wijck, Adriaan of Aart van]
WIJCK (Adriaan of Aart van), aartspriester van Delft, protonotarius apostolicus, geb. te Rotterdam, zoon van Henricus en Catharina Tromper, uit een katholieke familie, pastoor te Kethel en Souteveen bij Schiedam, uitgeweken wegens verbanning, overleed te Kalkar als rector van het nonnenklooster St. Cecilia, 16 Dec. 1719. Hij was, nadat hij in korteren tijd dan gewoonlijk de studie der philosofie en theologie voltooid had, priester gewijd te Utrecht door den vicarius apostolicus J. Neercassel, 2 Aug. 1665. Hij verklaart zelf, dat hij ook dien dag benoemd werd tot pastoor te Kethel en Souteveen, een arme statie bij Schiedam. Onjuist is dus, dat hij kapelaan te Rotterdam is geweest, zooals de werken van van Heussen en van Rhijn beweren. Mogelijk is, dat hij van uit Rotterdam de Kethel eenigen tijd bediend heeft.
Spoedig ondervond de jeugdige pastoor, hoe door vele invloedrijke priesters zijner omgeving de veroordeelde leerstellingen van Jansenius werden verspreid. Hij hoorde en zag, dat op het delftsche begijnhof bij pastoor van Erckel en pastoor Roos de gevluchte fransche leiders van het Jansenisme een schuilplaats en gastvrijheid vonden, zooals Quesnel, Arnauld, Aeg. de Witte, deken van Mechelen, de benedictijnen Gerberon en Viaixne enz., dat zij begunstigd werden in het verspreiden van hun theorieën en stellingen tegen het gezag van den Paus door de bestuurders der hollandsche missiën en deze hen in alles raadpleegden.
Onverschrokken trad van Wijck op, voor de katholieke leer en de rechten van Paus en Kerk. Door zijn geschriften onder zijn naam uitgegeven, poogde hij te verijdelen, dat men de geloovigen misleidde. Hij werd de hoofdman in den strijd in de jaren die onmiddellijk aan de scheuring van den aartsbisschop van Sebaste, den vicaris Petrus Codde voorafgingen en volgden. Gesteund door de regulieren, bijzonder de Jezuïleten, die zich echter moesten stilhouden, daar een plakkaat van verbanning voor hen gereed lag, was van Wijck de onvermoeide kampvechter en verdediger van de door Rome voorgeschreven leer en het gezag met eene minderheid van de seculiere geestelijken aan zijn zijde. Aan den moed van van Wijck, pal te staan tegen een groote overmacht, tegen de bestuurders en hoogere geestelijkheid der missie, dankt de Katholieke kerk in Holland, dat te elfder ure de voortgang der beweging werd gestuit en de utrechtsche scheuring beperkt.
De oud-katholiek Reusch noemt van Wijck het ‘enfant terrible’ der anti-roomsche partij, Broedersen (Jans.) ‘primarius perturbator
| |
| |
hujus ecclesiae’. Als zoodanig werd hij te Rome door het hoofd der missie, P. Codde, voorgesteld.
Het regende aan het adres van van Wijck en zijn medestanders vinnig bijtende schimpschriften. Hij, vurig van aard, geeselde met een welversneden pen terug, en daar hij vooral het mikpunt was, is het te verklaren, niet te wettigen, dat hij in eenzelfden heftigen toon van bewijsvoering schreef. Dit was de bijkomende reden, waarom vele zijner werkjes door Rome zijn verboden. De vic. ap. Codde had ze te Rome aangeklaagd als strekkend om de rust en den onderlingen vrede in de hollandsche missie te verstoren. De voornaamste reden van verbod was, dat zij waren uitgegeven zonder bijzondere toestemming van Rome, want zonder deze mochten geen werken gedrukt worden over de vraagstukken der Genade, Voorbeschikking, over wat men noemde ‘de auxiliis’, waarvoor de Paus een bijzondere congregatie van kardinalen en godgeleerden had samengesteld.
Van Wijck had de eerste moeilijkheden met den pastoor van Vlaardingen, Karel de Bont, die bij zijn parochianen van Souteveen zijn gevoelens poogde in te voeren. Na een klacht bij den vic. ap. Neercassel bemerkte hij, dat de Bont zeer in de gunst stond bij het hoofd der missie. Hij vroeg nu, omdat hij slechts mondeling benoemd was, en om alle jurisdictie-geschillen te vermijden, zijn schriftelijke aanstelliug over Kethel en Souteveen, welke de vicaris hem 4 Nov. schonk. Over K. de Bont zie Bijdr. Haarlem VI, 129-136, XXII, 10.
Na den dood van den apostolischen vicaris werd A. van Wijck te Rome aanbevolen als opvolger in het bestuur der hollandsche missie. De paters Jezuïeten stelden alles in het werk om hem te doen benoemen. De prefect der missiën, de pater Franciscaan de Vroom, gaf een zeer gunstig getuigenis voor van Wijck, evenals de internuntius en de gezant des Keizers. In zijn onvoldoend vermogen zou worden voorzien. De hoogere geestelijkheid der missie deed echter al het mogelijke om zijn benoeming te beletten. Theod. de Cock, door het bestuur der missie naar Rome afgevaardigd, bewerkte, geheel te goeder trouw, de benoeming van P. Codde. Hij gaf, ingelicht door van Erkel, een zeer ongunstig getuigenis over van Wijck, als een heethoofd en onruststoker, ‘faex missionis’. Zie uitvoerig over deze benoeming: Th. de Cock, Relatio ablegationis in aulam Romanam in Archief Utr. XII, 224-413, XIII, 58, 217. De benoeming van P. Codde was een teleurstelling voor de regulieren en de Rome goedgezinde priesters. Van Wijck schreef in een brief van 16 Nov. 1688 aan den internuntius Davia te Brussel, dat hij den door Z.H. aangewezen vicaris kon huldigen; hem bijvallen in de door de Kerk veroordeelde leerstellingen kon hij niet; hij zou met zijne geringe krachten steeds deze leerstellingen bestrijden (Arch. Utr. IX, 41-42). De Bont en van Schuren te Rotterdam werden door van Wijck om hun leer, in druk verspreid, aan de kaak gesteld. Toen van Wijck met Gerard Sluyter, priester te Rotterdam in het Paradijs, in botsing kwam over eenige stellingen, die deze verkondigd had, werd hij door den vicaris ap. Codde in het ongelijk gesteld. Hij moest verschooning vragen aan Sluyter (Arch. Aartsb. Utr. XXVIII, 95, 96). Van Wijck gaf zijn stellingen in druk uit maar hij werd door Codde gesuspendeerd als pastoor te Kethel. Van Wijck ging in beroep te Rome en kon dus
doorgaan met zijn parochie te besturen. Rome legde het stilzwijgen aan de beide partijen op, doch eer dit
| |
| |
aan van Wijck bekend was, gaf hij nieuwe geschriften uit tegen de stellingen van verschillende hollandsche priesters. Deze, zooals de vorige, werden door klachten van van Schuren en op aanstoken van Arnauld door Codde, den vicaris, te Rome aangebracht en op den Index geplaatst. Ten slotte werd gevorderd, dat van Wijck zich bij den vicaris apost. moest verontschuldigen en de veroordeeling zijner werkjes moest teekenen, wat hij deed. Het laatste bij den nuntius te Brussel onder protest. De censuur van den vicaris werd opgeheven. De vicaris hield niet op van Wijck te vervolgen, met nog vele andere priesters, die zich durfden verzetten tegen de anti-roomsche partij. Ten laatste begon men te Rome in te zien, dat de aanhoudende klachten over de gezindheid van den vicaris apostolicus Codde, niet geheel ongegrond waren, vooral, toen Codde het anoniem uitgegeven Breve memoriate, opgesteld door van Wijck, te Rome overbracht in de hoop, dat het verboden zou worden. Door dit werkje, spoedig vertaald in het Fransch en opgesteld naar een uitvoerig Memoriale, met vele getuigenissen over den voortgang van het Jansenisme in de hollandsche missie, bijeengebracht vnl. door van Wijck met de paters Jezuieten Verbiest en Aerts (zie h.s. no. 4458, 4464 v.d. Gheyn, Catalogus manuscrits Bibl. royale Brux., VI, 692, 94), werd men in Rome bezorgd over den toestand der missie. De apost. vicaris Codde moest zelf naar Rome komen om zich te verdedigen en te verantwoorden (zie Wie is de eigenlijke auteur van het kort Memoriael in Bijdr. bisd. Haarlem VII, 428-439; Nog eens gevraagd: Wie is de eigenl. auteur., aldaar, VIII, 108-127). Een waarschuwing van den aartsbisschop van Ancyra, die acht maanden in Holland voor zaken verbleef en den toestand had onderzocht en beoordeeld, nadat van Wijck en Pater Verbiest hem er op hadden gewezen,
maakte te Rome veel indruk.
Tijdens het verblijf van Codde te Rome, op 16 Febr. 1701, richtten 23 priesters der missie een suppliek (van Wijck teekende op de tweede plaats) aan de Congregatie der Propaganda om middelen ter beteugeling van het verzet voor te schrijven, o.a. om alle priesters het formularium te doen onderteekenen van paus Alexander VII. Dit verzoek was noodlottig voor Codde, want, toen men van hem deze onderteekening verzocht, weigerde hij halsstarrig. Na vele onderhandelingen en lang beraad werd Codde door den Paus geschorst als vicaris apostolicus en Th. de Cock als provicaris in zijn plaats aangesteld om de hollandsche missie te besturen. De hoogere geestelijkheid en de kanunniken van Utrecht weigerden echter het pauselijk besluit te erkennen; die van Haarlem onderwierpen zich. De utrechtsche scheuring was voltrokken. In plaats van de weerspannige priesters stelde Th. de Cock anderen aan. Van Wijck benoemde hij tot aartspriester van Delft. De weerspannige priesters zochten en vonden hulp bij de protestantsche Staten. Deze zetten een vervolging op touw. De Cock kon nog door een overhaaste vlucht, 29 Juni 1703, aan gevangenneming ontkomen. Van Wijck werd met den pastoor van Voorburg, P. van Beest, bij resolutie der Staten van Holland 10 Mei 1704 verbannen. De baljuw van Rijnland moest hun aanzeggen binnen 24 uren Delfland en binnen acht dagen Holland en West-Friesland te verlaten. Bij zijn vriend, Andreas Jansen, missionaris te Werkhoven, kwam van Wijck een schuilplaats zoeken. Hij werd verraden, want nauwelijks verbleef hij aldaar eenige
| |
| |
dagen, of de baljuw deed een inval, terwijl van Wijck de H. Mis opdroeg en voerde hem gevangen naar Utrecht. Pastoor Jansen werd 24 Juni daarop volgend door de rechtbank veroordeeld tot een boete van 100 gulden voor het herbergen van van Wijck (Bachusius, Bewijsschrift III, 151, 221). Van Wijck begaf zich na zijn invrijheidstelling naar Emmerik en vandaar naar Calcar, waar hij het nonnen-klooster bestuurde van St. Cecilia en nog werkjes uitgaf tegen het Jansenisme. In 1706 gaf hij nog een advies aan de Propaganda te Rome over het treurig bestuur der missie door Potkamp (Arch. Utr. XXVIII, 178). Voorloopig namen P. van Herst S.J. en Godefridus Trippelvoet de zorg voor de parochie Kethel waar. In 1710 was Theodorus van den Broek, wereldsch priester, geb. te 's Hertogenbosch, geadmitteerd als roomsch priester onder de Kethel (Bijdr. Haarl. XIV, 59). Van Heussen zegt van van Wijck: ‘primum cleri deinde aemulorum fautor ardentissimus’ (Batavia Sacra, 234). Nic. Broedersen (Jans.) Tract. hist. V, 314 zegt: ‘Onder de tegenstanders was niemand woester vijandig aan den clerus, dan Adriaan van Wijck, pastoor in het dorp de Kethel, die, zoo wij een zekeren schrijver der Societeit van Jesus gelooven, door allen in eere moet gehouden worden om de oorlogen, die hij voor den alouden godsdienst niet opgehouden heeft en ophouden zal te voeren tegen de nieuwgezinden.’
In de correspondentie der tegenstanders werd van Wijck aangeduid als ‘monsieur Delmas’. In de pastorie te Kethel prijkt nog het geschilderd portret van van Wijck. In den hoek boven zijn wapen als proto-notarius ap., staat het jaarschrift met gele en roode letters: Adrianus van Wijck in vera religione vere fervens pro fide catholica his terris extorris Calcariae vivit. Op de lijst onder het portret: Pervigil et fide conspicuus, Pastor ab anno 1666 ad annum 1704 in Kethel et Souteveen, necnon Missionarius in Vlaardinger Ambacht. In exilio rector vener. conv. St. Ceciliae Calc. Proto Notar. Apost., Archi-Presb. Delft et Archi-Episc. commis: Calcariae obiit 16 Dec. 1719. In alle bio- en bibliografische werken, zooals Paquot, Hurter, Nomenclator, enz. is de datum van zijn overlijden niet te vinden. Ook het bekende Necroloog in De Katholiek (1873) vermeldt zijn dood niet.
De volgende gedrukte werken zijn vermeld door Paquot, Reusch, Knuttel, Catalogus van pamfletten, Index libr. prohib., enz.:
Aanmerkingen op een Catechismus bij de Hollandsche Cleregie veel in gebruik, 1697, vermeld in: Bijdr. H. XII, 426; Responsio Bipartita Adriani Wyckii ad ea quae in recenti apologia quorumdam de clero nostro tum de persona illius tum de doctrina continentur, uitgegeven in Archief aartsb. Utrecht IX, 321-368; Notae breves ac modestae archiep. Sebasteno oblatae a R.D. Adr. Wyckio pastor in Kethel (1704); Den oprechten Catholyck thoonende, dat God aan alle menschen niemand uytgenomen een genoeghsame genade geeft om te kunnen saligh worden, handelende oock in 't bysonder over de ongeloovige heydenen, ende de ongedoopte kinderen (Rotterdam F. van Hoogstraaten 1686, 12o, 438 blz.), bij Decr. S. Off. 10 Juni 1693 verboden; Den Catholycken theologant, ofte theologische verhandeling aangaende de goddelijke gratie met een aanhangsel over Jansenius, bisschop van IJperen en zijn boek Augustinus, verboden door decr. 17 Jan. 1690; Den toetssteen van het boekjen genaemt: Rechtmaetig onderscheid enz. anders genaemt het boekje met de drie colommen; ofte korte Bemerkingen over de daarin bevatte leerstukken aangaende de erfzonde, de praedestinazy, de dood van Christus ende zijne gratie; werden- | |
| |
de daerby aengewezen een rechtmaetige overeenkoming tusschen de leere der gereformeerden ende leer der soo genaemde Jansenisten rakende die selve stoffen (Rotterdam Fr. v. Hoogstraeten 1690 1/12 143 blz.), door decr. 21 Nov. 1690 verboden; Kort en getrouw verhael van 't gene onlangs is voorgevallen tusschen den Eerw. heer Lambertus van Rhijn, Pastor tot Pynacker en mij onderschrieven Adriaan van Wyck (1692), verboden door decr. S. Off. 1 Juli 1693; Vriendelycke Zentbrief aen alle de zoogenaemde Jansenisten 27 Aug. 1692, verb. door decr. S. Off. 1
Juli 1693; Eenvoudigh verhael van 't gene voorgevallen is wegens seker geschrift: Vriendelycke Zentbrief aen alle de zoogenaemde Jansenisten (omstr. 1694), verb. door decr. S. Off. 7 Sept. 1695. Als antwoord op het verbod zijner geschriften schreef van Wijck: Ad Eminentissimos ac reverendissimos S.R.E. cardinales et inquisitores supremos supplicatio Adriani van Wyck in Hollandia missionaris, ut non cogatur subscribere judicio p. commissarii et alterius qualificatoris, verb. door decr. S. Off. 19 Mei 1694. Deze commissaris was P. Thom. Maria Bosius O. Praed. en de qualificator P. Phil. a.S. Nicolao O. Carm. disc. De internuntius te Brussel moest aan van Wijck zijn veroordeeling mededeelen en zijn onderwerping eischen. Van Wijck, sterk, omdat hij wist, dat de internuntius en de Jezuieten aan zijn zijde waren, gaf toen zijn Supplicatio uit, maar werd opnieuw tot onderwerping opgevorderd, zegt Reusch volgens Arnauld. Joh. Chr. van Erkel heeft deze Supplicatio in druk uitgegeven in zijn kritiek op van Wijck: Crisis supplicationis R.D. Adriani van Wyck (Delphis 1694).
Nog verscheen: Naeder Dekreet van de Roomse Vierschaer, Genaemd Inquisici: By het welke onder anderen Verdoemt wort het Smeekschrift Van Heer Adriaen van Wyck, Pastoor in den Kethel, Door den voorsz. Heer aen de .... Cardinalen van Romen opgedragen, naer dat zyne Ses voorige Schriften veroordeelt en verbannen waeren. M.DC.XCIV. in 4o (8 blz. Knuttel nr. 14008). Deze brochure werd verboden door decr. S. Off. 12 Jan. 1695, doch niet onder den naam van van Wijck. Paquot zegt, dat hij niet weet, van wien het geschrift was. Reusch schrijft het toe aan van Wijck. Zijn vorige werkjes waren alle met zijn naam uitgegeven; dit was anoniem. Zelf zegt van Wijck, dat hij steeds onder zijn naam schreef. Na 1695 is er niets meer van van Wijck verboden. Nog verschenen onder zijn naam: Onderigting voor alle Katholieken, aengaende het lezen der H. Schrift door Adr. van Wyck (Rotterd. 1699). Een schimpschrift (sartyre zegt Paquot) werd hiertegen geschreven: Echo of wedergalm van den Kethel-trommel ofte beantwoording op de onderigting voor alle Katholieken van Adrianus van Wyck (Col. [Holland] 1699). Daarop verscheen: Tegenberigt voor d'eenvoudigen wegens het lezen der H. Schrift door A.v.W. Dit was gericht tegen een werkje van Andr. v.d. Schuur (Jans.), die antwoordde door: Nader berigt voor de eenvoudigen enz. (Utr. 1700 2o) (van Doorninck, nr. 3437); Notae breves ac modestae in doctrinam Archiepiscopi Sebasteni de Morte Christi pro omnibus hominibus, eidem Archiepiscopo oblatae a R.D. Adriano Wyckio P(astore) in K(ethel). Anno MDCCIV in 40 (32 blz. Knuttel, nr. 15342); Eerste Brief van Adriaen van Wyk,
Pastoor in de Ketel .... aan Petrus Codde .... Over zijnen Tweeden Brief tot de Catholyke Ingezetenen van 't Vereenigd Nedertand. in 4o (24 blz. Knuttel nr. 15448). Aeg. de Witte, de voortvluchtige pastoor-deken van O.L.Vr.
| |
| |
aan de Dyle te Mechelen, die volgens het zeggen van zijn vrienden aan de zich tegen Rome verzettende partij veel schade berokkende door zijn tallooze heftige en te onpas geschreven pamfletten, trad in het strijdperk met van Wijck. Hij schreef: Duitsch antwoord op sekeren latijnschen brief van Adriaan van Wyck, pastoor te Kethel 1705. Vinnig had hij het Breve memoriale bestreden. Ook van Wijck liet de Witte niet begaan. Zijn reeds vermelde Responsio bipartita was vooral gericht tegen de in 1702 verschenen Apologia van Jo. Paleopistis (Aeg. de Witte). Nog schreef van Wijck: Eersten Zend- Brief aan .... Aegidius de Witte, Wegens zeker Pasquil, Genaemt, Siftinge van 't Leugenagtich Hand- Boekjen voor de Eenvoudige Catholyken Van Nederland, door A. v(an) W(yk) Enz. Gedrukt voor den Autheur, In .... 1706 in 4o (20 blz. Knuttel nr. 15567; van Doorninck, Bibl. van Nederl. Anonymen en Pseudonymen, nr. 5596); Antwoord van de Heer Aegidiusde Witte, Wegens de door hem aen .... Clemens den XI. Trouw'- en Schaemteloos, Aengetygde Ketterye, Wederleyt door A.v. W(yk). Rector des .... Convents Stae Caeciliae tot Calcar. Gedrukt voor den Autheur, 1707 in 4o 12 blz. (Knuttel, nr. 15564). Ook de Dominikaan Norbertus Delbecque van 's Gravenbrakel, professor der theologie in de abdij Rolduc, te Rome en Leuven, was een bestrijder van van Wijck. Hij gaf uit Dissolutio schematis Wyckiani bipartita de praedestinatione (Antv. Christ. Vermey 1708 in 12o 189 blz.; Quétif et Echard, II, 788).
L. de Meyer, Historia controversiarum de divinis auxiliis I, blz. XV, XXVI, toont aan hoe Quesnel en du Vaucel, de vijanden van van Wijck, de hand hadden in deze uitgave van hun vriend P. Delbecque. Van Wijck liet tijdens zijn ballingschap nog verschijnen: Tractatus Theologicus de praedestinatione divina (Col. Henr. Rommerskirchen 1706) 12o; Aenspraek van
Adriaan van Wyck, Pastoor in Kethel, Rectoor van St. Caeciliaes Convent tot Calcar .... Aen Petrus Codde, Aerts- Bisschop van Sebaste, Ter gelegentheid Van 't Boekje, genaemt Verdedig-Schrift door den zelven Aerts- Bisschop onlangs uitgegeven, omtrent de voornaemste Hooft-stukken van zijn zaek. Gedrukt voor den Autheur, In .... 1707 in 4o (32 blz. Knuttel, nr. 15646); Formularium Papae Alexandri VII adversus haeresim Jansenistarum iis munitum argumentis quibus constat neminem catholicum recusare posse eam juxta illud ejurare (1709); Clemens XI P.P. supremus ecclesiae monarcha (Coloniae 1718; zie Catal. Bibl. Maj. abbatiae S. Bern. (1734), 220); Zes brieven van V.W. aan kardinaal Barberini in Brom, Arch. in Italië IV, 431-446.
Zie: Paquot, Mémoires hist. litt. XVIII, 349-351; Archief Aartsbisdom Utrecht V, 38, 41, 74, 75, IX, 258-259, 246-297, XII, 228, 300-408 passim, XIII, 59, en vv. XV, 13, XXXV, 252, XLIV, 163, 232, 248; Bijdragen bisdom Haarlem VI, 128, 130 vv., XIII, 188, XXXII, 249-50; Mozzi, Histoire des revolutions d'Utrecht (Gand 1828) I passim, vooral 334 v.; Index librorum prohibitorum Leonis XIII Sum. Pont. auctoritate recognitus. SS. D.N. Benedicti P. XV Jussu editus (Romae 1917), 309, 107; F.H. Reusch, Der Index der verbotenen Bücher (Bonn 1885) II, 708-709, 714; Sommervogel, Bibl. Comp. de Jésus I, 61-62, III, 161, VIII, 586-87; Causa Quesnelliana sive motivum juris pro procuratore curiae eccl. Mechliniensis autore (Brux. 1705), 190, 328; Zondagscourant uitg. Maasbode 4 Januari 1925;
| |
| |
Brom, Archiv. in Italië III, no. 131-150, 521, IV, 49, 357, 391, 394.
Fruytier
|
|