werden gepubliceerd. Echter schijnt later eenige verkoeling tusschen dezen en W. te zijn ingetreden. Met Ez. de Decker (I, kol. 690) vervaardigde W. nog in 1642 een kaart van de aanwassen aan de zuidzijde van Dubbeldam (Hingman, Inv. Kaarten op het Rijks-archief II, no. 1242; zie ook no. 2189). Het verloop van den twist van W. en Stampioen en in het bijzonder de discussie over het stokkenvraagstuk, is ook uiteengezet door Frans van Schooten den jongeren, in zijn uitgaaf met commentaren der Geometria van Descartes (ed. 1649, p. 323-335). Daar W. zich in een zijner in 1640 verschenen strijdschriften ‘de jonghste van al degene, die hier te lande haer werck maken van de wiskonsten aen anderen te leeren’ noemt, wordt hij waarschijnlijk ten onrechte genoemd als vertaler der Arithmetische practijck van Julius Caesar van Padua (Arnhem 1620). Een naamgenoot van hem zond drie vraagstukken, betreffende een conchoïde, parabool en hyperbool, aan de Royal Society te Londen, welke 8 Dec. 1668 door Oldenburg werden gezonden aan Wallis, die hen met de oplossing publiceerde (in het Engelsch in 1685 en in het Latijn in zijn De sectionibus angularibus tractatus, Opera III (Oxford 1693), 599-601).
Zie: Avé-Lallemant, Des Dr. Joachim Jungius Briefwechsel (Lubeck 1863), 288-289; Bierens de Haan, Bouwstoffen enz. XXX in Versl. en Meded. Kon. Ac. van Wetensch. te Amst., Afd. Nat., 3e reeks, dl. III (1887), 69-119; dez. in Zeitschrift für Math. und Physik, Hist.-litt. Abt. XXXII (1887), 170-172; Korteweg in Archives neerlandaises XXII (1888); Oeuvres de Descartes II (1898), 582, IV (1901), 228-229, V (1903), reg. en X (1908), 646-647; Eneström in Bibl. mathematica VIII (1907-1908), 94 en X (1910), 63; Cantor, Gesch. der Math. II (1913), 798; Correspondence of Descartes and C. Huygens by L. Roth (Oxford 1926), reg.
de Waard