penen wordt. 11 Nov. 1650 wordt besloten de V.v.O. als commissaris naar Amboina, Ternate en Banda te zenden, waar door het uitroeien der nagelboomen, de groote nationale opstand was uitgebarsten; 22 Nov. wordt hem de titel ‘superintendent’ en opperste bevelhebber over de derwaarts gaande macht toegekend. Gedurende zes jaren heeft de V.v.O. zich beijverd dezen opstand te onderdrukken; volgens de meeste berichten op bloedige en noodeloos wreede wijze. Men krijgt daarover echter een geheel ander inzicht bij het lezen van het boekje van Levinus Bor, die hem in dien oorlog overal was gevolgd. Valentijn prijst hem o.a. als ‘voedsterheer der
kerke’, maar van Kampen vergelijkt hem met Verres, Louvois en Jeffreys ‘hoezeer men hem geen krachtig en werkzaam karakter ontzeggen kan’. Inderdaad zijn er in de eerste jaren klachten over hem ingediend; het kan een gevolg zijn geweest van jaloezie en kuiperij. Want niet alleen wist hij zich (13 Jan. 1652) te ‘purgeeren’ van de beschuldiging ‘dat hij zich in zijn gouvernement van Amboina niet wel zou hebben gekweten’, maar 21 Oct. 1653 wordt hem een ‘schenkage’ toegelegd en krijgt hij als commissaris en superintendent het bevel over de vloot die naar Amboina wordt gezonden; hem wordt daarbij een traktement van ƒ 500 's maands, onder approbatie van H.H.M, toegekend. In 1654 was hij weder te Batavia, doch keerde spoedig naar Amboina terug, in Nov. gevolgd door een vloot van 7 schepen met 450 soldaten. Den 26en Febr. 1656 werden hem 1999 rijksdaalders voor zijn deel in 138 veroverde slaven toegestaan, terwijl hem 12 Sept. 1656 een ‘eerlijke acte testimoniaal’ werd verleend wegens zijn zesjarige verrichtingen in de oostersche gewesten.
Van zijn militaire bekwaamheden kon de indische regeering thans partij trekken in den oorlog met Bantam. 20 Aug. 1656 werd bepaald, dat onder zijn commando 800 soldaten tegen de Javanen ten strijde zouden trekken; twee maanden later, 20 Oct. 1656, werd hij benoemd tot commandeur over de ‘Craoangsche’ vloot. 4 Aug. 1657 werd hij president van den Raad van Justitie te Batavia en drie jaar daarna verzocht hij, na een twintigjarig verblijf in de tropen, verlof om naar het vaderland terug te mogen keeren. Hij zou dit echter niet terugzien. In 1661 benoemd tot admiraal der retourvloot, vertrok hij 23 Dec. 1661 uit Batavia. De vloot bestond uit de volgende zeven schepen: ‘Het Wapen van Hollandt’, ‘Prins Willem’, ‘De gekroonde Leeuw’, ‘Arnhem’, ‘Princes Royal’, ‘Fenix’ en de ‘Maersseveen’. Op den 11en Febr. 1662 tusschen Ceylon en Mauritius door een zwaren storm overvallen, kwamen slechts de drie laatstgenoemde schepen 20 Febr. voor Mauritius. ‘Het Wapen van Hollandt’, waarop de admiraal zich bevond, en de drie andere waren met man en muis vergaan.
Nopens dezen de V.v.O. verhaalt Wouter Schouten een merkwaardige bijzonderheid, voorkomende in Het leven van Maetsuyker en Levens van Ber. Mannen en Vrouwen.
De V.v.O. is driemaal gehuwd geweest: 1e te Batavia 16 Mei 1641 met Maria Ruttens, geb. te Amsterdam in 1605, wed. van notaris Pieter Lodewycksz Eyloff; 2e te Batavia 17 Nov. 1650 met Barbara Pars, geb. aldaar; 3e (huwel. voorw. te Batavia 6 Juni 1657) met Anna Bon, geb. te Rotterdam, eerst wed. van Reinier de Dieu, daarna van Jean Verpoorten. Zij kwam met haar derden man op zee om.
Uit het tweede huwelijk sproot een (eenige) zoon, Volckert de V.v.O., geb. op Amboina in