[Vereul, Mr. Jan Jacob]
VEREUL (Mr. Jan Jacob), waarschijnlijk geb. omstr. 1770, gest. te Amsterdam 1807, neef van den voorgaande. Evenals deze promoveerde hij in de rechten en beoefende hij de nederlandsche letteren. Als zoodanig vestigde hij in 1790 de aandacht op zich door zijn verhandeling Over de vereischten in een levensbeschrijving der dichteren, waarvoor hij door het leidsche dichtgenootschap bekroond werd. Nog in de 17e eeuw was Geeraardt Brandt met zijn levensbeschrijving van Hooft en Vondel voorgegaan. Dit voorbeeld had spoedig navolging gevonden. In de heele 18e eeuw bleef men aan die gewoonte getrouw, maar op enkele betere na, als die van van Effen, Langendijk en Dirk Smits, waren de meeste zeer oppervlakkig en langdradig. Men besefte wel, dat het schrijven van een levensbericht een kunst was, vandaar de door genoemd genootschap uitgeschreven prijsvraag.
Doch ook als een niet onverdienstelijk dichter deed hij zich kennen door zijn Lof der naarstigheid, hetzelfde onderwerp dat ook zijn neef had aangetrokken. Het werd bekroond met den tweeden zilveren eerepenning van het amsterdamsch dichtgenootschap, dat in 1791 zijn Jakob Cats in drie zangen met goud bekroonde.
Naast kleine gedichten vervaardigde hij ook uitgebreidere stukken als Antonius Hambroek en Herman de Ruyter, de twee nationale helden, die steeds sterk op de verbeelding van ons volk hebben gewerkt. Zijn leerdicht De godsdienst in drie zangen vond mede bijval bij onze vrome vaderen. Al kan het ons niet meer stichten, toch steekt het gunstig af bij soortgelijke lectuur.
Tot zijn ridderroman Reinout van Adelfing (1792) had Bilderdijk het voorbeeld gegeven, die in zijn Elius (1786) de romance tot een langer dichterlijke verhaal had uitgebreid, en wel tot ‘een