Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7
(1927)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1118]
| |
van burgerlijk ingenieur. Hij werd toen tijdelijk opzichter aan het kanaal Gent - ter Neuzen, en werd 21 Oct. 1850 benoemd tot boekhouder voor de calamiteuze polders op het bureau van den hoofdingenieur A. Caland (dl. V, kol. 67) en 5 Febr. 1851 tot provinciaal opzichter van Zeeland. Hij moest daar beleven, dat zijn vader van oneerlijkheid beschuldigd en ontslagen werd. Toen hij in 1853 niet slaagde in het examen voor surnumerair (toen de laagste rang der ingenieurs) van den waterstaat, besloot hij te solliciteeren naar ingenieur van den nederlandschindischen waterstaat. Hij werd tot aspirant-ingenieur benoemd in April 1855, en werd na zijn aankomst in Indië te Padang geplaatst. In Maart 1857 werd hij tot ingenieur 3e klasse bevorderd, in 1858 te Cheribon geplaatst, in Mei 1860 ingenieur 2e klasse en tegelijk naar Soerabaia overgeplaatst. In 1861 werd hij chef der 2e waterstaatsafdeeling te Tegal en met behoud dier betrekking werd hij tegelijk met zijne bevordering tot ingenieur 1e klasse op 13 Febr. 1863 verplaatst naar Cheribon. Op 16 Febr. 1868 werd hij, met behoud van zijne standplaats, benoemd tot hoofdingenieur 2e klasse; kort daarna verzocht hij verlof naar Europa, dat hem 13 Mei 1868 verleend werd. Wegens ziekte werd het tweejarig verlof twee malen met een half jaar verlengd. Toen hij in Indië teruggekeerd was, werd hij, daar er geen plaats als hoofdingenieur was, op 29 Jan. 1872 tijdelijk als waarnemend ingenieur 1e klasse toegevoegd aan den hoofdingenieur te Batavia. In Juli d.a.v. werd aan hem en den luitenant ter zee 1e klasse, W. baron van Hogendorp, opgedragen, de noodige onderzoekingen te doen ten behoeve van een ontwerp van eene behoorlijke zeehaven van Batavia. Zij kwamen tot de overtuiging, dat de eenige goede oplossing was die, ook door jhr. W.H.F.H. van Raders voorgesteld, namelijk een haven te Tandjong Priok. In het artikel over Raders (dl. VI, kol. 1159) is uitvoerig gehandeld over de voorgeschiedenis van deze haven. Schram was een der leden van de 9 Jan. 1873 ingestelde commissie en een van de 4 ingenieurs, die zich voor Tandjong Priok verklaarden. Na 16 Oct. 1873 als hoofdingenieur 2e klasse hersteld en 3 Maart 1874 tot hoofdingenieur 1e klasse bevorderd te zijn, werd Schram met ingang van 1 April 1875 aangewezen als inspecteur in de 1e, toen ingevolge het koninklijk besluit van 29 Dec. 1874 ingestelde inspectie, ter standplaats Batavia. In 1879 werd hij weder aan het departement van Openbare Werken gedetacheerd. Hij bleef daar werkzaam tot hij ontslag verzocht, dat hem in 1884 eervol verleend werd. Hij schreef: Overzigt van de laatstelijk plaats gehad hebbende opnamen en onderzoekingen tot het verzamelen van gegevens voor het ontwerpen eener zeehaven te Batavia, met korte omschrijving van het op die gegevens gebaseerde plan voor een landbassin te Tandjong Priok en de in dat plan door de Nedertandsche beoordeelingscommissie wenschelijk geachte wijzigingen in Verhandelingen koninklijk instituut van ingenieurs (Afdeeling Nederlandsch-Indië 1876-77, blz. 1); Bijdrage tot de hydrographie van Batavia, overzigt van hetgeen sedert 1872 is en wordt verrigt en verder kan worden gedaan, om Batavia zooveel mogelijk voor overstroomingen te vrijwaren in dezelfde Verhand. (1877-78, blz. 1). Hij huwde M. van der Burght van Lichtenbergh, bij wie hij verscheidene kinderen had. Ramaer |
|