[Rumpf, Willem]
RUMPF (Willem), geb. te Stockholm 7 Oct. 1690, overl. te Leeuwarden 11 Mei 1752, zoon van Christiaan Constantijn (1) hiervóór, en van diens tweede vrouw Anna Margaretha Bex.
Hij trad in militairen dienst, werd 1 Juni 1715 kapitein te voet in het regiment van den generaal-majoor van Ammama, 25 Mei 1720 majoor in het regim. van Idsinga, 7 Dec. 1722 luit.-kolonel in hetzelfde regiment, 19 Juli 1728 kolonel kommandant als voren en was in Febr. 1746 als generaal-majoor onder van der Duyn in het door de Franschen belegerde Brussel. Hij werd daarna 16 Mei 1747 bevorderd tot luit.-generaal der infanterie en kommandant van de troepen in Friesland. Als laatste mannelijke afstammeling van zijn geslacht, werd zijn stamwapen door een tamboer-majoor verbroken en neergelegd in zijn graf (vóór den prinsenstoel, achter de voorzangersbank).
Hij is tweemaal gehuwd geweest. Eerst te Leeuwarden 19 April 1715 met Gesina Hamerster (1692-1741), dochter van Aggaeus, raadsheer in het Hof van Friesland, en van Jeltje Wielinga; daarna 31 Mrt. 1743 met Anna Sophia van Knock, weduwe van Johan Hendrik Schultens. Een kleinzoon van dezen laatste nam den naam Rumpf bij den zijnen aan en komt in 1771 en 1776 in het leidsche Album voor als Willem Rumpf Schultens.
W. Rumpf had alleen bij zijn eerste vrouw een kind Epaeus R., dat echter reeds een groot jaar later overleed.
Zie: Nederl. Heraut VI, 98, 99; Navorscher (1891), 522-529, (1900), 416; Bosscha, Neerl. Held. te Land2 II, 425, noot 1; Alg. Ned. Familiebl. IX, 39 (familie Rumpf Schultens).
Regt