in het museum bewaard. Zijn bibliotheek, waarin veel kostbare en zeldzame werken, werd in April 1771 in het Heerenlogement te Middelburg verkocht, doch een aantal aanteekeningen, latijnsche en nederlandsche bijschriften onder portretten en andere gedichten, bleven onder de familie. Een door Daniel Radermacher, heer van Nieuwerkerk, in Maart 1774 opgemaakte lijst wordt in de verzameling van het Zeeuwsch Genootschap bewaard.
Als knaap reeds begon de la Rue te rijmen, tot verbazing zijner grootmoeder, bij wie hij werd opgevoed, daar zijn moeder reeds vroeg gestorven was. Later heeft hij veel gedichten uitgegeven, die meestal beneden het middelmatige bleven, hoewel hij er nu en dan in slaagde vrij kernachtige en welklinkende bijschriften te maken. In zijn tijd werd hij echter door sommige letterkundigen, o.a. door Lucas Pater, hoog geprezen. De la Rue schreef: Christelijke Geloofsbelijdenis en het Gebed des Heeren in rijm gebracht (Middelburg 1729); Stichtelijke gedichten (Rotterd. 1731); Zeeland's stedekroon. Bijschriften op de groote en smalle steden van Zeeland (Middelb. 1731); Berijmde Bijbelstoffen (Middelb. 1732). Met zijn vrienden Johan Steengracht, pensionaris van Middelburg en Pieter Boddaert, griffier en raad der admiraliteit, had hij reeds sedert 1715 een wekelijksche letterkundige samenkomst; zie daarover Dichtlievende tijdkortingen (Leiden 1718-1728); voorts zijn zeer bekende werken: Geletterd Zeeland (Middelb. 1734; 2e veel vermeerderde uitgave, Middelb. 1741); Staatkundig en Heldhaftig Zeeland (Middelb. 1736). De aanleiding tot dit laatste werk was de schampere wijze, waarop prof. Petrus Burmannus over Zeeland en de Zeeuwen gesproken had, in zijn redevoering van het 150-jarig bestaan der hoogeschool te Leiden op 8 Febr. 1725. Nadat de la Rue een gedicht, onderteekend Pro Patria, geschreven had: Rechtvaardige verdediging van Zeelands luister, tegen den onverdienden blaam, daarop gelegd door Pieter Burman, begon hij zijn merkwaardig werk. Hij bracht Laurent Drélincourt (1626-1680) Sonnets chrétiens (Amst. 1723) onder den titel Christelijke klinkdichten (Middelb. 1727) in nederlandsch rijm. Hij bezorgde de uitgaaf der nagelaten gedichten
van Anna Rethaan en Anna Maria Vincentius. Hij zag de spelling na en maakte vele der eerste gedichten van Jacobus Willemsen voor de pers gereed; eveneens het veel besproken werk van J. Plevier over de Handelingen der apostelen. Voor het Groot algemeen woordenboek van D. van Hoogstraten (Amst. 1723-1725) bewerkte hij het uitvoerige artikel over Middelburg. Zijn geschreven Mengeling van aanteekeningen over zaken en gevallen van onderscheiden aard (1722-1740) 6 dln, berustten onder zijn naneef Mr. Eduard Pieter Schorer te Middelburg.
In 1802 liet Daniel Radermacher een portret van zijn oom door George Kockers graveeren. Een geschilderd portret is in het Zeeuwsch Genootschap te Middelburg. Zie: Zelandia illustrata I, 363. In 1727 werd de la Rue door Cornelis Troost in zwart krijt geteekend en in 1735 geschilderd door J.M. Quinkhart voor de aan den amsterdamschen makelaar M. de Roode toebehoorende verzameling, bekend als Pan Poëticon Batavum.
In de Nieuwe Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap III, laatste stuk, schreef Mr. N.C. Lambrechtsen een Hulde aan de nagedachtenis van Pieter de la Rue. Zie ook: