zijn redactie van het N.I.W. had de reorganisatie van het ‘Ned. Israël. Kerkgenootschap’ zijn aandacht, die eerst in 1870 haar beslag kreeg. Ook oefende hij invloed op de benoeming van dr. J.H. Dünner tot opperrabbijn, welke zetel sedert 1839 onbezet was gebleven. Als redacteur van het Nieuw Isr. Weekblad wist hij daaraan de uitgave van de Joodsch letterkundige bijdragen te verbinden, thans nog van groote wetenschappelijke waarde. Na zijn aftreden als hoofdredacteur deed hij ze van 3 Mei 1867 af zelfstandig verschijnen. Dr. Dünner opende de rij met Aanteekeningen op den commentaar van R. Samuel ben Meïr op den Pentateuchus waarbij hij in een reeks vervolgen den tekst van den commentaar op Genesis Cap. XVIII-XXVI vaststelde en verklaarde. Ook de leerlingen van het Ned. Isr. Seminarium, door dr. Dünner als rector gereorganiseerd, traden als medewerkers toe. De vroeggestorven Jacob Hoofien (zie I, kol. 1150) publiceerde er een tweetal taalkundige studiën in, terwijl wijlen opperrabbijn van Loen aanteekeningen op Flavius Josephus' Apion schreef. Roest zelf schreef waardevolle bibliographische en litterair-historische bijdragen. Tusschen 1867 en 1868 verscheen een twaalftal nummers der Bijdragen (waaraan ook de geleerde David Raphael Montezinos medewerkte); toen moest de uitgave gestaakt worden. Roest wist echter aan de uitgave van de Isr. Nieuwsbode (1875) dadelijk weder De Israël. Letterbode, driemaandelijksch tijdschrift gewijd aan Joodsche Wetenschap, Geschiedenis en letteren te verbinden. Hieraan werkte Roest, de school van Dünner (o.a. rector L. Wagenaar) en buitenlandsche geleerden als Neubauer en Steinschneider, mede. Roest is de man geweest die het wetenschappelijk contact met het buitenland weder opgevat heeft, waardoor de vroeger in Nederland zoo bloeiende
internationale joodsche wetenschap uit haar isolement verlost werd, waarin zij echter na Roest's verscheiden opnieuw verviel tot in onzen tijd. Met zijn dood hield ook de uitgave van den Isr. Letterbode op; de 12de jaargang bleef onvoltooid. Onder groote belangstelling begraven, werden op Roest's verlangen geen lijkreden gehouden. Dünner schetste hem in zijn necrologie ‘in den nacht van Dinsdag op Woensdag heeft het nederlandsche Jodendom een der belangrijkste figuren van het thans levende geslacht verloren’.
Zie: J.H. Dünner, Necrologie M. Roest Mzn. in de Israël. Nieuwsbode (Oct. 1889); J.M. Hillesum, Voornaamste letterkundige producten van wijlen M. Roest Mzn in hetzelfde blad 24 Jan. en 7 Febr. 1890; Jewish Encyclopaedia (New York, Londen 1905) X, 442; L. Hirschel, In Memoriam in het Jubileumnr. van het Nieuw Isr. Weekblad (Sept. 1925, 5de blad) (met portret) en Jac. Zwarts, De Bibliotheca Rosenthaliana in no. 1 van de Geillustreerde Joodsche Post (met portret) (Jan. 1921).
Zwarts