[Rodenburg, Theodore]
RODENBURG (Theodore), geb. ongeveer 1578, vermoedelijk te Antwerpen, overleden te Antwerpen Oct. 1644, zoon van Herman Rodenburg en Elizabeth Laurensdr. Spieghel, een zuster van den dichter Hendrik Laurenszn. Spieghel. Vader en moeder zijn uit een bekend amsterdamsch geslacht. De vader is in 1567 naar Emden of Hamburg gevlucht en vermoedelijk daar getrouwd.
In zijn jeugd schijnt Rodenburg Portugal (ongeveer 1593) en Italië bezocht te hebben. Hij was goed thuis in Portugeesch, Spaansch en Italiaansch. Daar hij ook goed Latijn schreef, heeft hij misschien in Italië een universiteit bezocht. Rodenburg was een van de tallooze kleine diplomaten, die men in de 17de eeuw aan alle hoven aantreft, dan in dienst van dezen, dan weer in dienst van een anderen vorst. Volgens zijn eigen zeggen is hij zes jaar aan het fransche hof geweest, onder Henri IV. Wie daar zijn lastgevers waren, is onbekend. Daarna woonde hij, weer volgens zijn zeggen, 8 of 9 jaar in Londen. Deze cijfers vooral zijn niet bijzonder betrouwbaar. In ieder geval heeft hij zich een goede kennis van Fransch, Engelsch en Duitsch verworven.
In het begin van 1603 was R. te Londen, waar hij voor de stad Emden moest aandringen op het vergoeden van schade aan de inwoners door Engelschen toegebracht. Toen hij eenige jaren later was teruggekeerd in Holland, schijnt hij zich genoemd te hebben ‘agent wegen de Keyserlycke Hansesteden ende Embden bij den Coninck van groot Brittanien’. Met dien titel wordt hij aangesproken in een opdracht van Charles Quina in 1610.
Vermoedelijk te Londen reeds bewerkte hij Guarini's Pastor fido tot zijn Trouwen Batavier, die eerst in 1617 werd uitgegeven na Hooft's Granida (1615). 20 Maart 1607 werd zijn post voor Emden opgeheven; hij keerde toen naar Amsterdam terug, waar hij o.a. zijn oom, den dichter Spieghel, leerde kennen en in een letterkundigen kring werd opgenomen. Onder een gravure, die de nieuwe beurs voorstelt, komt naast een hollandsch gedicht van Hooft en een latijnsch van Cornelis Plemp een fransch versje van R. voor (1608).
Hij leerde er ook Charles Quina kennen, Breero's vriend. Uit de opdracht der Moorenlandsche Geschiedenissen van Quina aan R. (1610) blijkt, dat de Trouwen Batavier in 1609 te Amsterdam is opgevoerd.
In 1608 verloofde hij zich bij notarieele acte met de haagsche juffer Maria Vos, die deze verbintenis eenige jaren later (1613) verbroken heeft. Een zijner brieven aan haar, waarin hij haar verwijt, dat ze hem zoo veel gekost heeft, is opge-