hem onder bevoegde rabbijnen Talmoed en andere joodsche wetenschappen lieten studeeren. Toen werd hij in onderscheidene italiaansche plaatsen huisleeraar van welgestelde joodsche familiën, totdat hij in Venetië een school opende. In 1717 had hij het Rabbijnen-diploma (Moré-titel) verkregen, doch sloeg het beroep naar het Rabbinaat van Görz af. Door groote liefde voor kabbalistische studies en ascetische levenswijze gedreven, vertrok hij naar Palestina, waar hij zich in 1718 te Safed vestigde. Hier hield hij zich tot 1720 met de studie der kabbalistische werken van Isaac Luria en Chajiem Vital bezig; de in Palestina toen uitgebroken epidemie dwong hem echter tot terugkeer naar Europa. Onderweg met zijn medepassagiers door roovers gevangen genomen, werd hij met zijn familie echter weder vrijgelaten en bekleedde tot 1723 het Rabbinaat van Florence; van 1723 tot 1735 was hij een gewoon koopman te Livorno. Hij heeft toen op zijn reizen Amsterdam bezocht, waar verschillende werken van hem werden gedrukt. In 1735 vertrok hij weder naar de Levant en woonde tot 1741 te Jeruzalem. Toen keerde hij naar Livorno terug. Op een reis door Italië werd hij door roovers in 1743 gedood en zijn lijk werd, na zes dagen, door de Joden van Modena bemachtigd en begraven te Cento. Prof. Max Seligsohn geeft in zijn Encyclopaedie-artikel een volledige lijst van zijn vele geschriften. In Amsterdam zijn daarvan gedrukt en uitgegeven Chon Aschier, een Mischna-commentaar, gevolgd door een op muziek gezet gedicht voor Sabbath en besnijdenis, benevens eenige amuletten (Amsterdam 1731); Choscheb Mahaschaboth, hagadische novellen over Bijbel en Talmoed, tezamen met verhandelingen over de vereischte afmetingen van het Mihweh (ritueel bad) en andere geometrische onderwerpen (ibid. 1732); Mischnath Chassidiem (ib. 1727) en Joscher Lebab, kabbalistische verklaringen
op Bijbel en Talmoed. Zijn voornaamste werk is de vermelde Mischnath Chassidiem in Amsterdam in 1727 gedrukt en uitgegeven Deze Misjna voor de Vromen is, evenals de Mischna zelve, in zes deelen (Sedariem) verdeeld, die weder in tractaten (Massechtoth) onderscheiden en onderverdeeld in hoofdstukken (Perakiem) zijn. Hij vatte deze benamingen echter speciaal in een mystiek-kabbalistische beteekenis op. In 3 hoofddeelen heeft hij de stof in haar geheel nu verdeeld n.l. A. Maftechoth [achter den titel genaamd Olam Katan (= Microcosmos)], waarin Ricchi poogt de populariteit van de Kabalah aan te toonen. Het voornaamste hiervan is Mafteach ha Alomoth waarin de werelden worden behandeld. Het bevat: I. Het deel Zeraiem, handelend over kabbalistische cosmologie en metaphysica, verdeeld in 7 Massechtoth en 18 hoofdstukken. II. Het deel Kodaschiem, handelend over het gebied van de goddelijke uitstraling (Olam haäziloeth), genaamd ‘Heilige der Heiligheden’, bevattende 20 Massechtoth en 78 hoofdstukken. III. Het deel Toharoth, handelend over de drie andere kabbalistische gebieden n.l. die van de scheppende gedachten (Beriah), van de scheppende vormen (Jetsirah) en de scheppende substantie (Asijah) verdeeld in 9 Massechtoth en 27 hoofdstukken. Ten slotte IV. Het deel Nezikin, handelend over de duivelen en Kelifoth, verdeeld in 6 Massechtoth en 17 hoofdstukken. B. De tweede hoofdafdeeling genaamd Mafteach ha Neschamoth bevattend het deel Naschiem handelend over de zielen in 12 Massechtoth en 48 hoofdstukken. C. De derde hoofdafdeeling getiteld Mafteach ha kewanoth, bevattende het deel Moëd, verdeeld in 58 Massechtoth' en 371 hoofdstukken en handelend over de Kaw-