[Reinken, Jan Adamsz.]
REINKEN (Jan Adamsz.), zoon van Adam Reinken, herbergier, en Anneken Tymonsen, geb. 27 April 1623 te Wilshausen (Niederelsass), overl. te Hamburg 24 Nov. 1722. In 1637 verhuisde Adam R. met zijn familie naar Deventer. Jan R. bleek muzikaal aangelegd, maar de vader was niet in staat een opleiding in die richting te bekostigen, waarom hij zich tot den magistraat van laatstgenoemde stad wendde. Deze verleende Jan in 1650 en ook in de volgende jaren een subsidie om te worden ‘geïnstrueert in musica tam vocali quam instrumentali’. In 1654 ging de jonge Reinken naar Hamburg, waar hij leerling werd van Heinrich Scheidemann; waarschijnlijk was Reinken een tijdlang diens adjunct. Na een jaar den post van organist aan de Bergkerk te Deventer te hebben vervuld, vertrok R. opnieuw naar Hamburg, thans voorgoed. In 1663 werd hij Scheidemann's opvolger als organist der Katharinakerk aldaar en bleef er tot zijn dood. Reinken was in zijn tijd één der voornaamste vertegenwoordigers van de organistenschool van Noord-Duitschland. J.S. Bach ging gaarne van Lüneburg naar Hamburg om naar zijn spel te luisteren. Behalve voor orgel, schreef hij ook voor strijkinstrumenten en klavier.
R. stelde veel belang in de opera: in 1678 sloot hij zich aan bij twee vooraanstaande mannen te Hamburg, Gerhard Schott en Lütjens, met het doel een vaste duitsche opera te stichten, waarvoor een huis op de Gänsenmarkte was bestemd.
Van zijn werken zijn te noemen: Hortus musicus voor 2 violen, viola en bas (1687, uitgeg. door J.C.M. van Riemsdijk, Mij tot bevord. der Toonkunst, Vereen. v. Nederl. Muziekgesch. XIII, 1886;