nisten o.a. de verplichting op zich genomen een voldoend aantal slaven af te staan om aan de vestingwerken te arbeiden en jaarlijks zestigduizend gulden in belastingen voor hetzelfde doel op te brengen. Aan die beide bepalingen trachtten de leden van dat hooge college zich voortdurend te onttrekken. Zelfs ontzagen ze zich niet tot de Staten-Generaal zich te wenden met hun klachten over de ‘despotieke conduiten van den nieuwen G.G. Raye’. Waarschijnlijk zou hem hetzelfde lot beschoren zijn geweest als later J.J. Mauricius (kol 849), als de dood dit niet verhinderd had. Het slachtoffer van blinden haat en partijwoede zouden zijn naaste opvolgers worden.
Tijdens zijn bestuur werd de grondslag gelegd voor de vestiging der thans nog bloeiende zending van de moravische broedergemeente (1735). In dat jaar scheidden zich ook de twee israëlietische gemeenten, waardoor de hoogduitsche en de portugeesche elk haar eigen synagoge verkregen. De verscheping van de eerste katoen naar Amsterdam valt ook in dien tijd. Zelf was R. eigenaar der plantage Breukelerwaard.
Zes maanden vóór zijn overlijden was hij gehuwd met Charlotte Elizabeth van der Lith, toen weduwe van den vroegeren G.G. Charles Emilius Hendrik de Cheusses, broeder van den boven genoemden J.A.H. de Ch. Eenige maanden na den dood van Rave werd zijn zoon Joan geboren. Deze werd op jeugdigen leeftijd naar Nederland gezonden, promoveerde daar later in de beide rechten en werd edelman bij de ambassade van de Verheven Porte. Zijn geboorteland heeft hij niet meer teruggezien.
Zijn portret is gegraveerd door J. van Vilsteren.
Zie: van Sypesteyn, J.J. Mauricius ('s Gravenh. 1858); dez., Beschrijv. v. Suriname ... enz. ('s Grav. 1854); Hartsinck, Beschrijv. van Guiana (Amsterd. 1770).
Bartelds