[Queillerie, Maria de]
QUEILLERIE (Maria de), ook Querellerius, kleindochter van den voorgaande, geb. te Rotterdam 1629, gest. te Malacca 1664. Haar vader, Abraham, dien ze verloor toen ze één jaar was, stond als waalsch predikant te Rotterdam. Hij was gehuwd met Jacoba du Bois, die hem behalve Maria nog twee zoons: Noach en Abraham schonk. Haar jeugd bracht ze door te Leiden, waar ook haar grootvader Chrétien woonde. Later gevestigd te Schiedam, trad ze in 1649 in het huwelijk met Johan van Riebeeck (dl. III, kol. 1075), wien ze acht kinderen schonk, o.a. een zoon Abraham, den lateren gouverneur-generaal van Ned. Indië (dl. VI, kol. 1179). Nicolaas Etienne, een fransche bisschop, die door het stranden van zijn schip haar aan de kaap gedurende tien maanden leerde kennen, heeft zich zeer gunstig over haar uitgelaten. Hij beschreef haar als volgt: ‘Hoewel ze den verkeerden godsdienst belijdt, is ze een der volmaaktste vrouwen die ik ooit gezien heb. Ieder ziet haar graag. Steeds weet ze zich te beheerschen, zelfs in godsdienstige disputen.’
Op haar grafsteen te Malacca staat in het latijn gebeiteld, wat in het nederlandsch luidt: Wien Rotterdam het licht Leyden goe zeden gaf, Wiens Troudagh hielt Schiedam Leyt hier nu in dit graf.
Haar portret, geschilderd door Dirck Craey, komt voor in het Rijksmuseum te Amsterdam.
Zie: Godée Molsbergen, Jan van Riebeek (Amsterdam 1912); Dehérain, Le Cap de Bonne-Espérance (Paris 1909).
Bartelds