[Pijnenborgh, Henricus]
PIJNENBORGH (Henricus), geb. te Hilvarenbeek, studeerde voor den geestelijken stand, werd in 1763 kapelaan te Bergeik, in 1773 te Hilvarenbeek en in 1778 pastoor te Oirschot, waar hij in 1796 overleed. Zijn leven is niet gekenmerkt geweest door groote geruchtmakende daden; hij was het type van den goedhartigen verdraagzamen katholieken pastoor uit de Meierij tegen het einde der 18de eeuw. Den 27. Maart 1788 werd de predikant van Oirschot, Ds. Albertus Leonardus Durselen, beroepen te Vucht. Den daarop volgenden Zondag (30 Maart) maakte hij dit zijn gemeente bekend; dadelijk vormde zich nu een commissie uit den magistraat en den kerkeraad om bij den predikant ‘door liefderijke instantiën allersterkst aan te houden, om voor de opgedragen beroeping te bedanken’. De heer van Oirschot en Best, baron Sweerts de Landas, schreef hem in denzelfden geest, maar niets baatte. Toen alle middelen uitgeput schenen, trad eindelijk pastoor Pijnenborch op de pastorie aan, met het gevolg, dat de predikant op zijn besluit terugkwam. Voor zulke ondubbelzinnige blijken van achting en genegen heid mocht de predikant niet ongevoelig blijven; hij bedankte voor het ontvangen beroep en verbond zich 13 April opnieuw aan zijne gemeente met de gepaste keurstof 1 Sam. 12:13. De voorafspraak was uit Lucas 24:29.
Zie: Schutjes, Gesch. v.h. Bisd. 's Hertogenbosch V, 357; Boekzaal (1788).
H.N. Ouwerling