lemmerden het bouwen van woningen. Een 60-tal landverhuizers kwam om door ziekten. Tweedracht begon te heerschen: men eischte medezeggenschap en verzette zich tegen de alleenheerschappij van den H.R. De noodige eensgezindheid ontbrak om iets tot stand te kunnen brengen, wat op een
verdediging van het in bezit genomen terrein leek. De gouverneur wilde het met flinke versterkingen omringen, maar moest zich met een fort tevreden stellen. Toen de H.R. ten slotte overging tot de verkaveling van het land, eischte de oppositie, dat de verdeeling zou geschieden door den G.R. De gouverneur besloot toen door te tasten; zachtheid en toegeeflijkheid maakten de zaak maar erger. Vier van de ergste belhamels liet hij in hun huis gevangen zetten om er zich bij de eerstkomende gelegenheid van te ontdoen. Het scheen geholpen te hebben. Het bestuur hoopte de moeilijkheden te boven te zijn, vooral toen ook de ergste ontevredenen de hun toegewezen akkers gingen bebouwen. Doch het noodlot had anders besloten. Onder de soldaten bevonden zich 8 fransche deserteurs; daarvan wisten er 5 te ontsnappen naar Cayenne, dat na de inbezitneming door Binkes in Mei 1676 weer door d'Estrées heroverd was. De gouverneur aldaar, de Lésy, werd door deze overloopers op de hoogte gebracht van den staat der verdedigingswerken te Orange. Op kano's scheepte hij toen 150 man in, die ongemerkt aan den mond der Oyapock aan land gezet werden. Zij troffen daar 2 arbeiders aan, die, op lijfsbehoud bedacht, zich lieten overhalen hen 's nachts binnen het fort te brengen, dat nog lang niet voltooid was, zoodat de bezetting nog in de stad slapen moest. De verwarring was algemeen. De gouverneur legde de grootste vastberadenheid aan den dag en snelde naar het fort; zijn soldaten vluchtten echter het woud in. Apricius wierp zich manmoedig op den vijand, doch viel weldra doodelijk gewond neer. De ondergang der kolonie was volkomen. Enkelen wisten naar Suriname te ontkomen, de rest dacht niet aan tegenweer en gaf zich gevangen. Geschut, bouwsteenen, planken, kortom alles wat vervoerbaar was, werd door den vijand meegenomen. De bevolking, waaronder ook de fiscaal Gerard de Myst (zie dit deel), werd naar Cayenne overgebracht en 3 maanden later naar Martinique. In een heel nauwe ruimte
op elkaar gepakt, zonder voldoende voedsel en zoo goed als geen drinkwater, voeren ze geheel uitgeput naar hun
ballingsoord. Daar werden ze bij burgers ingekwartierd, de knechts en meiden op de plantages te werk gesteld. Gelukkig kwam reeds den 10. Augustus 1678 de vrede van Nijmegen tot stand, die een einde maakte aan hun droevig lot en hun het vaderland deed wederzien.
Men verwarre Apricius niet met zijn naamgenoot en ambtsbroeder William Price, die sinds 1648 engelsch predikant in Amsterdam was, waar hij in 1666 overleed. Deze schreef Constetlatio coelestis .... enz.
Zie: G. de Myst, Verloren Arbeyt ofte klaer en kortbondigh vertoogh van de Colonie in de lantstreke Guiana, aan de vaste kuste van America op de rivier Wiapoca .... enz. (Pamfl. Thys. 9602; de Roever, Aanteekeningen uit het Oud- Notariëel Archief te Amsterdam; Otto Keye, Beschrijvinghe v.h. heerlycke ende gezegende Landt Guajana, door Hondius in 1659 uitgegeven; de Jonge, Gesch. v.h. Ned. Zeewezen III; de Boer, Een nederl. nederzetting aan de Oyapock (1677) in het Tijdschrift voor Gesch., Land- en Volkenk. (Gron. 1899), 14e jaarg.
Bartelds