Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7
(1927)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 921]
| |
werd 10 Sept. 1646 na den dood zijns vaders voor zich en zijne broeders met diens goederen beleend. Hij hield evenals zijn vader, daar hij in het bezit was van de plaats ‘alde Borg’, waarop het slot der heeren van Krieckenbeck had gestaan, het aan hem toebehoorende goed voor den ridderzetel Oud-Krieckenbeck, welke vrij van alle diensten was. De regeering van Leuth was echter hierover een andere meening toegedaan en zond hem in 1651 inkwartiering in huis. Winand weigerde de soldaten te verplegen, waarom de regeering weldra zijne goederen in beslag nam. Het proces hierover, door hem tegen de regeerders van Leuth aanhangig gemaakt, verloor hij. Het ware Oud-Krieckenbeck, zoo werd hem door de Leuthenaars aangetoond, lag bij den Leuthermolen, waar sporen van den verdwenen ridderzetel nog veelvuldig te zien waren. Nochtans gingen Winand en zijn opvolgers voort met zich ‘Heeren van Oud-Krieckenbeck’ te noemen. Den 3en Januari 1659 werd hij op jacht door Hendrik van Ingenhoven, welke hem het jachtrecht betwistte, aangevallen en zijn hond doodgeschoten. Hij diende bij het geldersche hof een klacht in, welk hof 21 Oct. verklaarde, dat beiden zich voor commissarissen moesten verantwoorden. Het vergelijk had eerst 3 Nov. 1662 te Roermond plaats. De beklaagde moest voor proceskosten, voor smarten, die de aanklager geleden had, en wegens het doodschieten van den hond 1100 brab, gulden betalen. In 1656 kocht hij den Jennenhof te Herongen en in 1685 nam hij van het klooster Maria-Weide te Venlo een kapitaal van 1000 gulden op. Zijn huwelijk met Elisabeth Juliana van Alderinga (overl. te Leuth 12 Februari 1697) met welke hij 25 September 1660 was gehuwd, bleef kinderloos. Zie: M.J. Janssen, De landhoeve de Waai te Well (L.) in Maasgouw (1886), 95; Schepenbrieven no. 766 en 788 op het stadsarchief te Venlo; Leopold Henrichs und Johann Finken, Geschichte der Herrlichkeit Leuth 206, 212, 232. Verzijl |
|