O.
[Obrecht, Jacob]
OBRECHT (Jacob), of Hobrecht, geb. te Utrecht in 1450 (dit jaartal bij Köstlin en Combarieu; Riemann geeft 1430), werd kapelmeester aan de Domkerk in zijn geboortestad. Van zijn ouders is niets bekend; van zijn eersten werkkring slechts dit, dat hij o.a. Erasmus onder zijn leerlingen telde, dit moet dan tusschen 1475 en 1484 geweest zijn (vgl. Huizinga, Erasmus, blz. 9). Daarna kwam hij als ‘cantor’ aan het hof van Hercules d'Este te Ferrara (opgegeven wordt in 1474, maar dit is onwaarschijnlijk) en vervolgens aan de Kathedraal van Kamerijk (1483-85) als ‘magister puerorum’. In 1490 treffen we hem te Brugge als kapelmeester aan en in dezelfde hoedanigheid volgde hij in 1492 Jacques Barbireau op aan de O.L.V. Kerk te Antwerpen. In 1504 was Obrecht opnieuw in Italië, waar hij in 1505 te Ferrara aan de pest schijnt gestorven te zijn; volgens Riemann overleed hij te Utrecht, waar ook zijn grafsteen gevonden zou zijn.
Obrecht, die de voornaamste nederlandsche musicus van de 15e eeuw was, behoorde tot de school van Okeghem. Naast dezen is hij de oudste vertegenwoordiger van diens zoogenaamden imiteerenden stijl, d.i. het doorloopend varieeren, wenden en herhalen op alle denkbare wijzen van eenzelfden notengang.
Hij schreef zeer gemakkelijk; in één nacht kon hij een mis componeeren, die de bewondering der kenners gaande maakte. Hij schreef niet minder dan 23 missen, voorts motetten en ‘chansons’. Gewoonlijk schreef Obrecht op latijnsche teksten, een enkele maal op fransche, b.v. in de liederen: ‘Tant que notre argent durera’ (4 stemmig), ‘J'ay pris amours’ (4 st.) enz.
In 1908 begon de Vereeniging v. Nederl. Muziekgeschiedenis Obrecht's werken opnieuw geheel uit te geven. Deze werden bezorgd door Johannes Wolf. Tot 1919 verschenen 27 deelen: 21 missen, 15 motetten en 2 deelen wereldsche muziek. Riemann's Musiklexikon en Combarieu's Histoire geven een gedetailleerde op gave van al deze werken.
Zie: J. Combarieu, Histoire de la musique (1920), tome I, 429; H.A. Köstlin, Geschichte der Musik, 159; H. Riemann, Handbuch der Musikgeschichte II, 1, blz. 276 en Riemann's Musiklexikon i.v. Hobrecht.
Schallenberg