[Mijnden, Herberen van]
MIJNDEN (Herberen van), zoon van Wouter van Aemstel van Mijnden en een jonkvrouw van Merenburch, geb. omstreeks 1500, gest. in 1552 of kort daarna. Hij was de jongere zoon uit een geslacht, in welks rijkdommen te groote kinderzegen reeds een gevoelige bres had geschoten. Hij was dus niet zeer gefortuneerd en trad als hofmeester in dienst der heeren van Brederode; als zoodanig was hij in 1528 te Veere en in 1529 te Vianen. Later huwde hij een dochter van den utrechtschen schepen Joost van Scroyesteijn en vestigde zich te Utrecht. In 1537 en 1549 wordt hij als lid der utrechtsche ridderschap vermeld. In 1552 leefde hij nog. Hij heeft gedenkschriften nagelaten, die evenwel geen aaneengeschakeld verhaal geven van de geschiedenis van Utrecht in die dagen, maar slechts herinneringen zijn, door den schrijver niet zeer lang na de verhaalde gebeurtenissen op verschillende tijden en zonder eenig systeem neergeschreven. Het belang van van Mijnden's gedenkschriften is gelegen in het feit, dat hij ooggetuige was van hetgeen hij verhaalt; van verschillende andere ooggetuigen vernam hij bovendien allerlei bijzonderheden. Veel minder waarde hebben zijn mededeelingen over verderaf liggende gebeurtenissen, waarin hij zich herhaaldelijk vergist. Herberen van Mijnden's gedenkschriften zijn door Lap van Waveren, Matthaeus en andere Utrechtsche onderzoekers gebruikt, maar zijn eerst door Blok in 1886