deze tochten geen verdere resultaten op, maar Balthasar liet het denkbeeld niet varen. Hij bleef overtuigd, dat de N.O.-passage moest bestaan. Doch nu moest men wel blijven gebruikmaken van den weg om Afrika, een weg, die steeds vele moeilijkheden en gevaren opleverde. Alweer was het Balthasar de Moucheron, die het initiatief nam tot verbetering van dezen weg door het stichten van een tusschenstation, waar de zeevaarders zouden kunnen rusten, ‘eene herberghe voor alle nederlandsche schepen, dien wech vaerende’. Hij koos daartoe het Prinseneiland en stelde zelf 50 à 60 duizend fransche kronen voor deze onderneming, de verovering van het genoemde eiland, beschikbaar, terwijl de generaliteit hem vijf schepen toestond. Na de vermeestering liet de Moucheron zich den titel van ‘markies van het Prinseneiland’ (Isola del Principe) aanleunen; boven hem stond alleen prins Maurits. Dit was wel wat voorbarig, want de Zeeuwen konden het op het eiland niet harden, de gezonden hulp kwam te laat en de verovering ging al spoedig weer verloren. Toen hoopte de Moucheron vergoeding voor deze mislukking in de vermeestering van San Thomé te vinden, maar ook hier stootte hij het hoofd.
In 1598 verplaatste de Moucheron zijn handelshuis naar Veere. Zijn handelsvloot was toen zoo groot, dat hij zich met deze stad bij contract kon verbinden, om jaarlijks van uit haar haven te doen ‘wtreeden, laden, innecommen ende lossen’ 18 à 20 schepen. Men kon wel begrijpen, dat de Moucheron dus ook over een leger van zeker wel een duizend zeelieden beschikte. Overal woei zijn vlag: het bourgondische kruis op een groen veld. In Zeeland was hij één der eersten die handel dreef op de Levant en die den zouthandel van de Kaap-Verdische Eilanden naar Curaçao verplaatste. Zijn vaart op Oost-Indië was zóó belangrijk, dat hij in 1600 om een monopolie voor de vaart op bepaalde plaatsen verzocht, welk monopolie hem echter door de Staten-Generaal geweigerd werd. Balthasar de Moucheron stond bij prins Maurits in hoog aanzien. Bij den geheimzinnigen tocht, door de Moucheron naar Brazilië ondernomen, was de Prins eigenlijk meer geïnteresseerd, dan de Moucheron zelf. Bij de oprichting der Oost-Indische-Compagnie werd natuurlijk de Moucheron aangezocht om zijn steun te verleenen aan de vereeniging der verschillende kleine compagnieën. Zou de Moucheron zijn particulieren handel willen opgeven? Zou hij zich tevreden kunnen stellen met den hem aangeboden post van bewindhebber? De Moucheron heeft toegestemd, slechts wenschte hij den particulieren handel op de ‘cost van Cefala ende Melinda tot de Roode Zee toe’.
Toch begint in deze jaren de Moucheron's neergang. Waaraan deze precies te wijten is? Zeker heeft de stichting van de O.I.C. zijn val verhaast. Hij was daardoor niet in staat zijn crediet, dat door allerlei tegenslagen (als die van het Prinseneiland) geleden had, te herstellen. Hij moest zich beperken tot de oude wateren, juist die, waar hij met allerlei nederlagen en verliezen te kampen had gehad. Hij verloor veler vertrouwen, ook dat van de stad Veere, die hij plotseling in 1603 verliet. De Staten van Zeeland ontzeiden hem zelfs het verblijf in hun gewest en de ‘heldenkoopman’ begon een zwerversleven, waarvan zeer weinig bekend is. In 1609 moet hij nog in Frankrijk geleefd hebben, zooals uit brieven van den gezant Aerssens blijkt.
Het was in elk geval een weinig eervol einde van de Moucheron's roemruchtig koopmanschap. De ‘commercieele dynast, een macht in den staat’,