[Marius, Leonardus]
MARIUS (Leonardus), geb. 12 Juni 1588 te Goes (vandaar zijn naam Marius d.i. Zeelander), overl. te Amsterdam 18 Oct. 1652. Als knaap ontving hij voorbereidend onderricht in de school welke Eggius te Amsterdam voor aanstaande priesters in de Noordelijke Nederlanden had opgericht. Met de gevangenneming van Eggius verliep die school; M. werd nu opgenomen in het college van ‘De hooge heuvel’, dat door S. Vosmeer voor hetzelfde doel te Keulen was gesticht. Eén zijner leermeesters aldaar, Joost Catz, heeft in die jaren het volgende getuigenis van hem gegeven: ‘minimus aetate et postura; maximus ingenio, doctrina et modestia’. Aan de hoogeschool van Keulen verwierf hij het doctoraat in de godgeleerdheid. Waarschijnlijk zal M. op den kanonieken leeftijd van vier en twintig jaren tot priester zijn gewijd. Daarna werd hij als leeraar in de Schrift aan het keulsche college verbonden, en is vervolgens zelf daarvan president geworden. In 1621 verscheen van zijn hand een uitvoerige verklaring van den Pentateuch. Een oogenblik scheen zijn verder leven zich te zullen afspelen in de Spaansche Nederlanden; aartshertogin Isabella, wenschte hem als plebaan aan de hoofdkerk van Antwerpen te verbinden. Gelukkig bleef M. echter voor de hollandsche zending gespaard. Toen de vicaris-generaal van het voormalige bisdom Haarlem, Sibrandus Sixtius, in 1630 wegens gebrekkelijkheid moest aftreden, werd M. door den vicaris-apostoliek Rovenius tot diens opvolger benoemd, en tevens belast met het rectoraat van het Begijnhof te Amsterdam. Zijn twee en twintigjarig bestuur is een weldaad geweest voor dit deel der zending. Aan bittere ervaringen heeft het hem echter daarbij niet ontbroken; om zijn ijver en krachtig handhaven van de tucht werd hij bij de Staten in den Haag beticht en bovendien in zijn particulier leven aangetast. Het onderzoek der kerkelijke overheid bracht aan het licht, dat die beschuldigingen voor een deel
overdreven waren, deels niets dan lasteringen. Door zijn controvers-preeken te Amsterdam steeg aldaar zijn invloed bij Katholieken, en ook bij niet-Katholieken steeds meer; vele personen van aanzien heeft hij voor de R.K. kerk teruggewonnen. Een veertig jaren geleden is er fel, maar niet altijd even verkwikkelijk, gestreden over het vraagstuk, of M. al dan niet de eigenlijke bekeerder van Vondel moet genoemd worden. Een afdoend bewijs, dat hij als zoodanig kan gelden, werd niet geleverd; maar gerustelijk mogen wij aannemen, dat de dichter dikwerf raad en voorlichting is gaan inwinnen bij den geleerden en welsprekenden Begijnen-vader, dien Vondel tot twee malen toe in een lofdicht heeft geprezen. Nog op een andere wijze verplichtte M. de katholieke Amsterdammers aan zich: door het schrijven van het beste verhaal, dat verschenen is, omtrent het mirakel van de H. Stede. In de kracht zijner jaren is M. bezweken; bij zijn begrafenis in de Oude kerk, was de toeloop zoo groot, dat men geld gaf, om maar een plaats te verkrijgen op de luifels of op de daken.
Hij gaf uit: Catholica hierarchiae assertatio contra Marc. Ant. de Dominis (Col. 1619); Com-