met de zijnen de wijk nam naar Amsterdam. Toen deze den stoot gegeven had tot de oprichting der Australische of Zuid-Compagnie, werd de zoon aangewezen als leider en opperbevelhebber, met den titel van opperkoopman, op de vloot van 2 schepen, die uitgerust waren met het doel het geheimzinnige onbekende zuidland te ontdekken met nadrukkelijk verbod door de verboden straat van Magalhaẽs te koersen. Een jongere broer, Daniël, vergezelde hem met den rang van koopman. Schipper was Willem Cornelisz. Schouten uit Hoorn. De aanvoerder kreeg een lastbrief mede van Maurits, waarbij hem vergund werd in diens naam als zijn stedehouder met alle rijken van het Oosten en de Zuidzee verdragen aan te gaan en handelsbetrekkingen aan te knoopen. Ook gaf de vader hem aanbevelingsbrieven mee voor Steven v.d. Hagen, den beroemden admiraal der O.I.C., en voor Laurens Jansz. Reael, bewindhebber op de Molukken. Vooral was zijn hoop gevestigd op den G.G., Gerard Reynst (dl IV, kol. 1147), dien hij nog van vroeger als medebewindhebber in zijn eigen brabantsche en later in de vereenigde O.I.C. kende. Vooral met het oog op hem was de geheime instructie opgesteld. In dat stuk stelt hij R. als ijdel en hebzuchtig voor, wat deze zich dan ook wel toont in een toevallig bewaard gebleven brief aan zijn zwager Jacques Niquet. Kon de handel op de Oost-Indiën ‘indirectelijk’, waarmee bedoeld werd met oogluiking van den G.G. worden verkregen, dan stond het Jacques le Maire vrij het octrooi te schenden, maar toch altijd met goedvinden van en onderteekening door den breeden scheepsraad, om te voorkomen, dat bij mislukking de schade op hem alleen zou verhaald worden. Met zijn schepen stak hij op 12 Juni 1615 in zee. Het eerste, De Eendragt, telde 65 koppen en 41 stukken geschut; het tweede, veel kleiner, De Hoorn, had slechts 22 opvarenden. ‘Gouthaelders’ zeiden smalend de mannen van het monopolie, maar toch zonden
zij in aller ijl een lastgeving aan hun dienaren om hun te berichten, hoe ze handelen moesten, als de gelukzoekers in Indië aankwamen. Na een tocht over den Atlantischen Oceaan van 3 maanden bereikten ze Porto Desire, in welke veilige haven zij versch proviand konden opdoen. Daar trof hen echter de ramp, dat het ter onderzoek op het strand gezette jacht De Hoorn door brand vernield werd. Den 13en Januari 1616 werd de reis zuidwaarts voortgezet, tot men na tien dagen het zuidelijk deel van Vuurland bereikte. Men had den ingang der lang vermoede passage gevonden, die den naam straat le Maire ontving. Het westelijke land werd Mauritius de Nassau, het zuidelijke Statenland, eenige dorre grauwe klippen d'eylanden van Barnevelt, de zuidelijke punt van Vuurland kaap Hoorn genoemd. Nu namen ze den koers noordwaarts, zagen een maand lang niets dan water, tot men bij de Paomoetoe of Lage Eilanden kwam. Maar van het lang verwachte zuidland kreeg men niets te zien. Op de hoogte gekomen van Nieuw-Guinea gaf de aanvoerder den moed nog niet op; gaarne had hij den ontdekkingstocht nog verder voortgezet, maar de meerderheid der bemanning had van het zwerven genoeg. Vooral schipper Schouten trad als hoofd der oppositie op. Le Maire moest toegeven en werd gedwongen naar de Molukken te varen. Zij bereikten, langs de noordkust van Nieuw-Guinea zeilend, de oostkust van Djilolo of Halmaheira, waarna het nog een volle maand duurde, voordat Ternate bereikt was. Daar troffen zij den 17en September de schepen der Compagniesvloot onder Joris van Spilbergen, die, ongeveer gelijk met hen uitgezeild, door de