over hun land liep. Geen wonder, dat de persoon van den franschen Koning en diens koloniale staatkunde een man als le Maire moest aantrekken. Daar in Frankrijk wachtte den op daden belusten man een rijk arbeidsveld. Hij bood door tusschen-komst van den franschen gezant in den Haag, Pierre Jeannin, Hendrik IV zijn diensten aan, als ook dat land aan den handel op Indië zou willen deelnemen, door het oprichten van een fransche compagnie. Wellicht was het hem gelukt zijn verreikende plannen te volvoeren, als niet de ontijdige dood van den monarch tusschenbeide gekomen was (1610). Nog op een andere wijze hoopte hij het machtige handelslichaam gevoelig te treffen. In 1609 wierp hij groote partijen actiën, waarin toen reeds dagelijks handel gedreven werd, op de amsterdamsche beurs. Daartegen kwamen de Staten-Generaal in verzet en namen beperkende maatregelen tegen dien handel. Toen de onderhandelingen met Henry Hudson over het zoeken van een n.w. doorvaart naar Indië op niets waren uitgeloopen, kwam een ander reeds lang beraamd plan bij hem tot rijpheid: het opsporen van een nieuwe passage door de Stille Zuidzee met ontwijking van de voor hem gesloten straat van Magalhaẽs. Voor dezen exploratie- en handelstocht wist hij te winnen Pieter Clemensz Brouwer, burgemeester, Jan Jansz Molenwerf, schepen, Jan Clemensz Kies, secretaris en Cornelis Segers, allen te Hoorn. De gelden, benoodigd voor de uitrusting van 2 schepen, De Eendragt en De Hoorn, werden gevonden. Blijkens den hem verleenden lastbrief van Maurits, gedateerd op 13 Mei 1610, was alles voor de onderneming gereed, maar tot 27 Maart 1614 hebben de ondernemers moeten wachten op het door de Staten-Generaal te verleenen octrooi. In Febr. van dat jaar was een plakkaat uitgevaardigd, waarbij zij aan ieder, die nieuwe landen ontdekte, een monopolie verleenden, doch slechts voor 4 reizen en zonder inbreuk op aan anderen reeds verleende privilegiën. Veel eer en roem is den
tochtgenooten ten deel gevallen; een nieuwe doortocht, de straat le Maire, werd gevonden, eilanden werden ontdekt, maar groot was de geleden schade, daar schip en lading door de O.I.C. verbeurd verklaard werden. De vader, de man van het denkbeeld, had bovendien den vroegtijdigen dood te betreuren van zijn zoon Jacques, den man der uitvoering van het denkbeeld. Maar hij was er niet naar om bij de pakken neer te zitten in het stille Egmond a.d. Hoef, waarheen hij zijn domicilie verlegd had. De algemeene sympathie viel hem ten deel, de publieke opinie gaf luide lucht aan haar afkeuring van de gewelddaden der O.I.C. Op 11 Juli 1617 verscheen de vader in de vergadering der Staten-Generaal om rapport te doen van de roemruchte ontdekking. Hij mocht de voldoening smaken, dat zijn zaak en die der door hem opgerichte Australia-Compagnie, ondanks de vertoogen der V.O.I.C., naar den Hoogen Raad verwezen werd. Na 2 jaren van strijd en procedure volgde de uitspraak: de O.I.C. moest schip en lading en scheepspapieren met alde onkosten en interesten, van den dag der inbeslagneming af, vergoeden.
Tot zijn dood heeft hij de Compagnie met processen bestreden en nooit geheel met rust gelaten. Met hem daalde de laatste groote figuur ten grave van die generatie van groothandelaren, die in het Holland van die dagen de Heemskercken en van Necks te voorschijn hebben geroepen.
Hij was te Antwerpen gehuwd met Maria van Walraven, die den 17. April 1621 overleed, na hem 22 kinderen te hebben geschonken. Op hun beider zerk in het midden van het ruim der kerk van Egmond-Binnen staat gebeiteld: