van slagen kon worden ondernomen. Dat land en Spanje leefden in goede harmonie; kostbare oorlogsschepen ter bescherming van den handel waren dus onnoodig. Het gelukte C. den franschen Koning voor het plan te winnen. Eind 1604 kwam uit naam van Hendrik IV het verzoek, om in Holland en Zeeland schippers en matrozen te mogen aanwerven voor de eerlang uit te rusten schepen, aangezien fransche zeelieden, die nooit op de Indiën gevaren hadden, daartoe in de eerste jaren niet bruikbaar waren. De V.O.I.C. zag het gevaarlijke van den toestand in. Hoe moest het gaan, als de talrijke, zeer bemiddelde doopsgezinde participanten L.'s voorbeeld volgden. Gelukkig vond de Compagnie krachtigen steun bij de Staten-Generaal, die er geen oogenblik aan dachten hun franschen beschermheer in dezen ter wille te zijn. Ze wisten de zaak op de lange baan te schuiven, hierbij krachtig gesteund door Oldenbarnevelt, Fr. v. Aerssen, onzen bekwamen gezant bij Hendrik IV en den behendigen franschen gezant de Buzanval. De Staten voelden zich nu sterk genoeg om bij plakkaat ons scheepsvolk te verbieden op Indië te varen anders dan in dienst der O.I. Compagnie. Pieter Lijntjes' opzet raakte in het vergeetboek en hij, de ontwerper, stierf kort daarna.
Zijn zoon, ook Pieter geheeten, was na een indische reis, die hem den roep van groote bekwaamheid gegeven had, naar Holland teruggekeerd, waar hij, nog vóór zijn vader, door misbruik van sterken drank kwam te overlijden.
Zie: Fruin, Een onuitgegeven werk van Hugo de Groot in Verspr. geschriften III ('s Gravenh. 1901); Bakhuizen v.d. Brink, Isaac le Maire in De Gids IV (1865); Blok, Gesch. v.h. Ned. Volk2 II, 337.
Bartelds