[Kijper, Albert]
KIJPER (Albert), geb. te Koningsbergen, overl. te Leiden 15 Sept. 1655. K. studeerde in zijn vaderstad in de geneeskunde en ook in de natuurphilosofie. De treurige toestanden in Duitschland, ten gevolge van den dertigjarigen oorlog, deden hem naar Holland uitwijken. In 1640 promoveerde hij te Leiden op een dissertatie De lue vener a. In 1643 werd hem op zijn verzoek, welk verzoek door de medische studenten werd ondersteund, toegestaan om lessen te geven in de natuurkunde. De voorspraak van Jacobus Golius, die in 1642 rector was, heeft zeker tot die benoeming als lector bijgedragen, als ook zijn behoudende gezindheid in dien tijd, toen Descartes zoo vele aanhangers verwierf. K. was immers een aanhanger der oudere school, een vereerder van Aristoteles en Galenus. Alleen Harvey's leer van den omloop van het bloed mocht zijn instemming verwerven, wat toen trouwens geen wetenschappelijke waaghalzerij meer was. Overigens, was hij zeer geneigd tot de zijde van het behoud, in welke neiging hij werd versterkt door zijn zucht om vooruit te komen. K. was namelijk zeer geneigd om hen te vleien, die macht en aanzien hadden. Hij keek de toenmaals rechtzinnige overheid wat al te zeer naar de oogen; ook ging hij van de luthersche richting tot de gereformeerde over. Op geneeskundig gebied was hij een volgeling van Fernelius. Aan al deze dingen zal hij het te danken hebben gehad, dat hij, hoewel geen man van groote wetenschappelijke begaafdheid, toch in zijn eerzuchtig streven zulk een succes heeft gehad. In 1646 werd hij n.l. hoogleeraar in de de natuur- en geneeskunde aan de Illustre school te Breda (inwijdingsrede 19 Sept., in 1647 uitgeg.), kort daarop ook lijfarts van Frederik Hendrik en ten slotte den 8sten Juni 1650 hoogleeraar te Leiden in plaats van Screvelius. Te Leiden doceerde hij de algemeene pathologie en therapie, de specieele pathologie en de heelkunde; tevens was hij met van der Linden leider der kliniek. In 1655 was hij
rector, maar stierf reeds den 15. Sept. van ditzelfde jaar aan de pest. K. heeft vele boeken geschreven, welker aangename stijl te roemen valt. De Institutiones medicae werden door Th. Bartholinus geprezen, maar von Haller achtte zijn geschriften van weinig waarde. Zijn werken waren: Medicinam rite docendi et exercendi methodus (1643); Institutiones physicae (1645); Anthropologia corporis humani contentorum et animae naturam et virtutes secundam circularem sanguinis motu explicans (1650, 1660); Institutiones medicae, ad hypothesin de circulari sanguinis motu compositae, subjunguntur ejusdem transsumpta medica, quibus continentur medicinae fundamenta (1654); Disputationes politicae de origine et jure magistratus, Collegium medicum disputationibus XXVI breviter complectens, quae ad institutiones pertinent (1654, 1666).
Zijn portret is geschilderd door D. Bailly en gegraveerd door J. Suyderhoef naar Bailly en door een onbekend kunstenaar.
Zie: Blankaert, Coll. med. phys.; von Haller, Meth. Stud. med., Bibl. Atom., Bibl. Med. Pract.; Bartholinus, Epist. Med.; Siegenbeek, Gesch. der Leidsche Hoogeschool; Banga, Gesch. d. Geneesk.; Suringar in het Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1863; Paquot, Mém. pour serv. à l'hist. litt. (waarin bibliografie).
Baumann