[Klerk, Reynier de]
KLERK (Reynier de), gedoopt te Middelburg 9 Nov. 1710, overl. te Batavia 1 Sept. 1780, zoon van Reynier de Clerck en Elisabeth Jansse. De Klerk ging jong naar zee; in 1725 deed hij reeds dienst als adelborst op een oorlogsschip van de Kamer van Zeeland, dat de retourvloot uit Indië tegemoet ging. Tusschen 1726 en 1729 maakte hij twee reizen als matroos naar Indië, om 11 Dec. 1730 derwaarts te vertrekken als derdewaak (onderstuurman) op het schip ‘'t Vliegent Hert’. Na 10 Juli 1731 te Batavia te zijn aangekomen, bleef hij ook in Indië voorloopig bij de zeemanscarrière; hij werd weldra aangesteld als gezaghebber op een bark en deed als zoodanig meerdere reizen naar Padang. De Raad aldaar wees hem eenige malen aan als aanvoerder van de zee- en landmacht, welke de vorsten van Baros en omgeving bijstand tegen den sultan van Atjeh moest verleenen en de Klerk deed zich hierbij kennen als een onverschokken en beleidvol man. In 1737 zei hij het zeemanschap vaarwel en trad als boekhouder in civielen dienst. Reeds in 1738 kreeg hij een zelfstandige positie als resident te Toelang Bawang (Noord-Lampongs), met den rang van onderkoopman. In deze positie was hij ook gecommitteerde voor het regelen der grenzen tusschen de vorsten van Palembang en Bantam. Toen in 1741 een leger naar Midden-Java werd gezonden, ter bestrijding van den chineesch-javaanschen opstand aldaar, deed de Klerk daarbij dienst als secretaris; het volgend jaar werd hij opperhoofd te Soerabaja en in 1744 te Semarang. 24 Maart 1747 bereikte hij den rang van opperkoopman en trad als secunde persoon in het Gouvernement van Java's Noordoorstkust op. 30 Dec. 1748 volgde benoeming tot Gouverneur en Directeur van Banda. Eerst in 1753 keerde hij vandaar naar Batavia terug en was daar president van het college van boedelmeesters van Chineezen en andere niet- christenen; nog in hetzelfde jaar werd
hij Raad- extra-ordinair van Indië. Sedert vervulde hij gewichtige functiën te Batavia als directeur van de Bank-courant en Bank van leening (1756), Directeur van de Amfioen-societeit (1761), Raad-ordinair (1762), Commissaris-politiek bij den kerkenraad (1770), Directeur-generaal (28 Dec. 1775) en ten slotte Gouverneur-generaal (4 Oct. 1777). In Maart 1780 werd hij zoo ziek, dat de Dir. Gen. Alting met de waarneming van zijn ambt moest worden belast; 1 Sept. 1780 overleed hij.
De Klerk was een eerlijk, bescheiden en arbeidzaam man. In 1756 had hij een Radicale beschrijving van Banda samengesteld en naar de Bewind hebbers in Nederland opgezonden; dezen gaven bij schrijven van 10 Oct. 1758 hun hooge ingenomenheid daarmee te kennen en gaven aan de indische regeering opdracht, de daarin vervatte voorstellen tot verbetering van den toestand van Banda's Gouvernement ten uitvoer te brengen. Als G.G. ijverde de Klerk in het bijzonder voor uitbreiding van het onderwijs; hij was directeur van de Hollandsche Maatschappij voor Wetenschappen te Haarlem en eerste Directeur van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. De Klerk was 1 Mei 1754 te Batavia gehuwd met Sophia Francisca Westpalm, weduwe van den Raad-ordinair Hugo Verijsel en dochter van den bekenden Directeur-generaal Michiel Westpalm. Zij bracht uit haar eerste huwelijk een dochter mee, Margaretha Sophia Verijsel, die in 1761 huwde met Mr. J.C.M. Radermacher. De Klerk's bijna 26-jarig huwelijk bleef kinderloos; zijn weduwe overleed te Batavia 31 Dec. 1785.
Zie: van Rhede v.d. Kloot, De. Gou-