[Kessel, Willem graf van]
KESSEL (Willem graaf van), overl. omstreeks 1269, zoon van Hendrik IV. Hij komt het eerst voor in 1232, in welk jaar hij bekend maakt, dat ridder Dirk, genaamd Seman, ministeriaal van den graaf van Gelder zijn goed te Furbruch verkocht heeft aan de abdij Camp (tusschen Gelder en Rheinberg). In 1235 of 1236 schenkt hij ter nagedachtenis van zijn vader Hendrik voor het jaargetijde van diens moeder, zijn (Willem's) grootmoeder, aan de abdij Camp een erfrente. In 1243 deelt hij met Herman II, abt te M. Gladbach, het gemeentewoud aldaar in perceelen, naar maatstaf der daartoe rechthebbende hoeven, terwijl zij de gemeenschappelijke weidegang aan alle kerspellieden voorbehouden. 10 September 1250 wordt hij door graaf Willem IV van Gulik tot scheidsman in toekomstige geschillen benoemd; in Juni 1251 is hij getuige van Otto II, graaf van Gelder, evenzoo 10 Maart 1253; 15 October 1254 is hij getuige bij de verzoening tusschen den aartsbisschop Koenraad van Keulen en Willem IV, graaf van Gulik en diens broeder Walram; in Juni 1255 is hij getuige van Otto II graaf van Gelder bij het stichten van het vrouwenklooster der cistercienserorde 's Gravendal bij Asperden; 4 September 1259 getuige van Hendrik bisschop van Luik en Otto II graaf van Gelder, toen deze als scheidsmannen beslisten in het geschil van graaf Godfried van Sayn met de gebroeders Walram II en Otto I, graven van Nassau; 16 November 1263 komt hij als getuige voor van Otto, graaf van Gelder, toen deze den verkoop bekrachtigde van de groote en smalle tienden van Spraland, door Gerard van Spralant aan het cistercienserklooster te Roermond.
Hij overleed vóór 28 Januari 1269. Zijn jaargetijde, dat hij met drie malder tarwe en drie malder haver stichtte, werd in de abdij St. Pantaleon te Keulen op den 14den September gehouden.
Zie: Maasgouw 1896, 34-36, 40, 52; Robert Scholten, Das Cistercienserinnen- Kloster Grafenthal zu Asperden, oorkonde no. 11.
Verzijl