Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7
(1927)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 693]
| |
te Middelburg. Hij studeerde in de medicijnen en werd in 1540 te Bologna tot doctor in de medicijnen bevorderd. Daarna hield hij verblijf in Parijs en in Engeland. In 1562 en 1563 was hij gouverneur van den kroonprins van Denemarken, den lateren Christiaan IV. In het laatstgenoemde jaar werd hij benoemd tot stadsgeneesheer en tevens tot rector der latijnsche school te Haarlem. Na de inneming van Haarlem door de Spanjaarden en de plundering van zijn bibliotheek in Juli 1573 vertrok bij naar Middelburg, waar hij in 1574 stadsgeneesheer werd; daar is hij ook gestorven. Hij gold in zijn dagen voor een groot geleerde; Lipsius noemde hem den geleerdsten Nederlander na Erasmus. Hij heeft zeer veel geschreven, zooals de humanisten van die dagen dat deden. Hij gaf latijnsche poëzie uit en schreef zeer veel werken over klassieke philologie. Daarnaast gaf hij studiën uit over geneeskunde, taalkunde en ook over geschiedenis. Zeer bekend is lang gebleven zijn Batavia (Lugd. Bat. 1588), dat reeds was opgesteld tusschen 1566 en 1570 en bedoeld was als het eerste deel van een groot historiewerk, dat evenwel verder nimmer is verschenen. Er bestaan ook bekorte nederlandsche vertalingen van de Batavia (1609 en 1642). Junius gaf de middeleeuwsche historie van ons land met voor die dagen behoorlijk onderscheidingsvermogen; thans is zijn werk natuurlijk zeer verouderd. Bekend is het uitvoerige verhaal, dat hij geeft van de uitvinding der boekdrukkunst door Laurens Jansz. Coster te Haarlem; dit verhaal is eenige eeuwen de grondslag geweest van de voorstelling dienaangaande. Van zijn vele werken kunnen wij slechts enkele titels vermelden: Lexicon Graeco-latinum (Basil. 1548; ibid. 1557); Nomenclator omnium rerum propria nomina variis linguis explicata indicans (Antv. 1567; ibid. 1577; ibid. 1583; Lond. 1585; Francof. 1590, 1596, 1602; vermeerderd door Herm. Germberg, Par. 1606, Francof. 1619); Emblemata ad Arnoldum Cobelium. Libellus aenigmatum (Antv. 1565; ald. 1566, 1575 en 1585; Lugd. Bat. 1596); eene fransche vertaling, door | |
[pagina 694]
| |
Jaq. Greuin, verscheen onder den titel: Les Emblesmes du S. Adrian le Jeune, médecin et historien des Estats de Hollande. Faicts Françoys et sommairement expliquez (Anvers 1570); een nederlandsche verscheen onder den titel: Emblemata Adriani Junii medici, overgheset in Nederlantsche tale door M.A.C. (Antw. 1575). Na zijn dood verscheen: Poëmatum Liber Primus (Lugd. Bat. 1598); Epistolae, quibus accedit ejusdem vita et Oratio de artium liberalium dignitate (Dordr. 1652); Epistolae Selectae nunc primum ed. Petr. Scheltema (Amst. 1839); Batavia. In qua praeter Gentis et Insulae Antiquitatem Originem, Decora, Mores, aliaque ad eam Historiam pertinentia, declaratur, quae fuerit vetus Batavia, quae Plinio, Tacito, Ptolomaeo cognita, quae etiam genuina inclytae Francorum nationis fuerit sedes (Lugd. Bat. 1588; Dordr. 1652); een hollandsche vertaling, door G. Boot, van een gedeelte der Batavia verscheen onder den titel: Een seer cort doch clare Beschrijvinge van de voornaemste Ghemuyrde en ingemuyrde steden en vlecken van Holland en West- Vriesland (Delft 1609). Zijn portret, geschilderd door een onbekend kunstenaar, bevindt zich in de universiteit te Amsterdam; zijn portret is gegraveerd door: D. Coster, P. Holsteijn, A.v. Sijlvelt, R. Boissard. Ph. de Bry, C. Coninck, N. de Larmessin, Ph. Galle, Matham, een onbekend kunstenaar, en komt voor in Icones, Profess. Lugdun. (1613); gelithografeerd door C.C. Last en Blommens. Zie: Miscellaneae observationes criticae novae X, 390 vl.; Scheltema, Oud en Nieuw I, 133 vlg.; Ackersdijck in Letterbode 1836 II, 146 vlg., 184 vlg.; Abbing in Aant. Prov. Utr. Gen. 1851, 54 vlg.; Scheltema in Letterbode 1860, I, 180 vlg.; Letterbode 1842, I, 273 vlg.; van der Linde in Ned. Spectator 1870, 56 vlg.; Kampinga, De opvattingen over onze vaderlandsche geschiedenis bij de Hollandsche historici der XVI en XVII eeuw, passim. Brugmans |
|