overl. 7 Jan. 1630, als diens opvolger in de stad bleef. Hij was de tweede priester na de reformatie, die zich in Rotterdam aan den Oppert metterwoon kon vestigen. Door woord en voorbeeld ijverde hij voor de Katholieken der stad en der omliggende dorpen. Tijdens eene besmettelijke ziekte in de stad stond hij onverschrokken als geneesheer en als priester de zieken bij. Deze toewijding bezorgde hem meer vrijheid in het uitoefenen zijner bediening. Om zijne milddadigheid en voorkomendheid had hij vele vrienden onder het Stadsbestuur en de heftigste Calvinisten prezen hem hoog. De Synode van Z. Holland klaagde 1636 over zijn verblijf te Rotterdam, doch zonder ernstig gevolg.
Bij zijn dood liet hij een eigen woning met bibliotheek en huisraad na voor zijn opvolger. L. Marius was zeer bedroefd bij de tijding van het overlijden van zijn vriend en leerling. Hij maakte het op den kansel bekend en prees hem en sprak van hem als van een heilige.
Zie: Batavia Sacra II, 198; Bijdr. bisdom Haarlem II, 89, 411, XIX, 179; Archief Utrecht X, 233, XII, 209; Necrol. Harlemn. in De Katholiek LX (1871), 78.
Fruytier