[Heussen, Frans Esausz. den of ten]
HEUSSEN (Frans Esausz. den of ten), geb. te Enkhuizen in 1599, overl. te Oost-Vlieland in 1679. In een opdracht van zijn geschrift over den catechismus aan burgemeesteren van Enkhuizen verklaart hij ‘dat God hem onwaardige van zijn ambacht en als van achter de vaten geroepen en voort getrokken had’. Opgeleid door de predikanten van Enkhuizen werd hij in 1625 predikant te Oost-Vlieland waar hij tot zijn dood bleef. Hij was gehuwd in April-Mei 1651 te Amsterdam met Sara Davids. Hun zoon Nicolaus Doemer den Heussen was 1657 tot 1680 predikant te Koedijk.
Hij schreef: Tien schriftuurlijke redenen tot bewijs dat de jonge kinderen der geloovigen moeten gedoopt worden .... (Amst. 1637); Den Christelijcken jongelingh. Een stichtelijcke onderwijsinge (Ps. 119:9, na de nieuwe oversettinge des Bijbels ....; Amst. 1638; 4e dr. 1647; 5de dr. 1657); Christelick tresoirtjen, een uitbreiding van het vorige (Amst. 1645); Den Christelijcken Visscher, gesprek tusschen een visscher en een predikant (3de dr. Amst. 1640), een ‘hand- en schatboek voor de visschers’; Catechisatie over het eerste deel van den Catechismus van des menschen ellende (1647), op aandrang van de classis Enkhuizen e.a. voortgezet: Catechizatie over de Christelyke Catechismus der Geref. Kerken in de Vereen. Nederlanden (Enkhuysen 1668); Noachs Arcke en Zions Burght, vertoond door bewarende handt des Almachtigen Gods in dit sware Oorloghs geval aen syn Volck en Kercke .... Onder een sommarisch verhael van 't gepasseerde desen Somer 1672 (Hos. 13:9 en 18:10; Amst. 1673); Gouden breydel voor de quade en ongebonden tonge ofte verklaring van het derde gebod .... met een aanhangsel van eenige politycke en kerckelycke wetten tegen het vloeken, sweeren enz. (Amst. 1676).
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. van Prot. Godgel. in Ned. III, 804 v.; Kerkelijk Handboek (1908) Bijl., 136.
Knipscheer