naar Gouda te gaan. Deze kwamen echter aldaar te vergeefs, omdat de dordtsche predikanten er niet waren. Nu verscheen de Prins zelf te Dordrecht, waar vrienden van Herberts zich over diens ontslag beklaagden. De Prins verwees de zaak naar de eerstvolgende synode.
In dezen tijd schreef Herberts: Corte verclaringe over de woorden Pauli Rom. 2:28, een boek van 584 bladzijden (1584), waarin hij zich kant tegen een bindend gezag van belijdenis en catechismus. Daarboven stelt hij de Christelijke gezindheid, pleit hij voor vrij onderzoek van den Bijbel en verwerpt hij de voorbeschikking tot zaligheid of verdoemenis. Hij meende, dat dit werk rust en vrede zou brengen.
Maar het tegenovergestelde geschiedde: algemeen misnoegen vlamde op. Nog eenige geschriften volgden. De zuidhollandsche synode van Juni 1586 daagt hem voor zich. Hij verschijnt niet. De nationale synode te 's Gravenhage (20 Juni 1586) roept hem op. Einde Juli staat hij vóór haar. Van beide kanten is men verzoeningsgezind. Na eenige beloften van zijn kant wordt hij - vrijgesproken en voor zuiver in de leer gehouden!
Zoo ging het af en aan in de volgende synoden, totdat die van 6 Nov. 1591 hem schorste in zijn ambt. Herberts gaf nu uit: Bekentenisse des gheloofs .... (Gouda 1591). Het volgende jaar bracht wederom eene verzoening, die in 1593 op een buitengewone synode te 's Gravenhage bevestigd werd. Het eenige, wat wij daarna uit Gouda op de synoden hooren is, dat nog altijd de prediking van den catechismus aldaar werd nagelaten, de belijdenis van de erfzonde niet werd gepredikt, en dergelijke zaken meer. Nog in 1606 verscheen Herberts op de synode te Gorinchem.
Voor zijne verdere geschiedenissen, geschriften en geloofsovertuigingen op verschillende punten o.a. over de praedestinatie moeten wij verwijzen naar de literatuur over hem. Herberts was ongetwijfeld een man van groote beteekenis. Dirk of Theodorus Herberts (zie vorig art.) was zijn zoon.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. van Prot. Godgel. in Ned. III, 700-715; Kerkelijk Handboek (1907) Bijl. 112, 116; J. Reitsma, Gesch. van de Herv. en de Herv. Kerk der Ned., 3de dr. (Utr. 1916), 435-438, 449, 483; H.C. Rogge, Joh. Wtenbogaert I (Amst. 1874), 67-70, 105 v., II (Amst. 1875); Theol. Tijdschrift 1909, 392; J.H. Maronier, Het inwendig Woord (Amst. 1890), 310; Studiën en Bijdr. op 't gebied der hist. Theologie IV (Amst. 1880), 343; E.J.W. Posthumus Meijes, Jacobus Revius (Amst. 1895), 28; F.D.J. Moorrees, D.V. Coornhert (Schoonh. 1887), 119 v.; C. Sepp, Het Godgel. Onderwijs in Ned. I (Leid. 1873), 83; dezelfde, Bibl. van Nederl. kerkgeschiedschrijvers (Leid. 1886), 215; J.I. van Doorninck, Bibl. van Nederl. Anonymen en Pseudon. ('s Grav. en Utr. [1870]), no. 4684, 4685.
Knipscheer