[Heessel, Adrianus van]
HEESSEL (Adrianus van), geb. te St. Oedenrode omstreeks 1660, overleden te Someren 10 Aug. 1701, deed zijn studiën te Postel en nam bij zijn professie 6 Dec. 1685 den kloosternaam Macarius aan. Nadat hij 20 Sept. 1687 te Antwerpen priester was gewijd, werd hij 31 Januari 1690 kapelaan te Helmond. De regeering der stad verbood hem op 30 Juli van dat jaar binnen Helmond godsdienstoefeningen te houden. Daarop verbonden zich verscheidene ingezetenen om elke inmenging desnoods met geweld te keeren. In 1694 vertrok van Heessel naar de abdij en werd het volgend jaar tot pastoor te Someren benoemd. Er was in die dagen een geschil gerezen tusschen de abdij en vicaris Houbraken over het begevingsrecht van dit pastoraat. Toen de nieuwe pastoor door den deken als deservitor zou worden ingeleid, ontstond er in de gemeente een hevige opschudding en de bidplaats, waarin de plechtigheid zou geschieden, bleef gesloten. De schout van Peelland mengde zich in de zaak en verbood van Heessel de uitoefening van den godsdienst, omdat hij in het heerenhuis, aan de katholieke gravin van Berlo toebehoorende, de H. Mis opdroeg. De Hoogmogenden handhaafden dit verbod van den schout, zoodat van Heessel zich van alle openbare godsdienstoefening moest onthouden. Intusschen droeg de vicaris Steijart aan een saeculieren deservitor de jurisdictie op. Ter handhaving van de rechten van Postel op dit pastoraat, bleef van Heessel op zijn post tot de dood hem wegrukte.
Zie: L. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's Hertogenbosch V, 665; J.A. Coppens, Nieuwe Beschrijving van het Bisdom van 's Hertogenbosch III, 420; Ign. Welvaerts, Zomeren, volgens Postels archieven; Ign. Welvaerts, Postels Biogr. Woordenboek 119; J. Heeren, Biogr. Wdb. van Helmond, 113-114; Aug. Sassen, Geschiedenis van het Kolvemersgilde te Helmond, 26.
Heeren