[Hangest-Genlis gezegd d'Yvoy, Jean van]
HANGEST-GENLIS gezegd D'YVOY (Jean van), geb. omstreeks 1530, overl. 1572, zoon van Adrien de Hangest, heer van Genlis, ridder, raad en kamerling van Karel VIII, Lodewijk XII en Frans I, en van Claude du Mas, broeder van Jean de Hangest-Genlis, gezegd de Jonge Genlis, en van François, de partij der Hugenoten in Frankrijk toegedaan.
Na den dood van zijn broeder François (te Straatsburg in 1569 overleden) werd hij heer van Genlis, doch zonder die heerlijkheid te bezitten, omdat hij zich openlijk bij de Hugenoten had gevoegd. Hij was de eerste van zijn familie die den naam van de Hangest-Genlis dit d'Yvoy voerde. In 1562 verdedigde hij de stad Bourges 20 dagen tegen de koninklijke troepen en gaf haar over - naar men zegt - door vleierij van het hof daarvoor gewonnen. Niet lang daarna begaf hij zich naar de Nederlanden, waar hij zich, bij het begin van den tachtigjarigen krijg, ter beschikking van den prins van Oranje stelde en dezen gewichtige diensten bewees. In 1570 maakte hij zich van Valenciennes meester, onderhield nauwe betrekkingen met de fransche Hugenoten en begaf zich met graaf Jan van Nassau in 1572 naar Frankrijk om hulp te verkrijgen tot het ontzet van Bergen. Werkelijk keerde hij met eenig krijgsvolk terug, doch viel als slachtoffer der geheime intrigues van het fransche hof. Door trouwelooze gidsen naar een hinderlaag der Spanjaarden geleid en door een deel van zijn volk verlaten, werd hij gevangen genomen, naar de citadel van Antwerpen gevoerd en aldaar heimelijk omgebracht.
Hij huwde in 1562 (huw. contr. gepasseerd te Bourges 19 April 1562) met Jeanne de Boucard dochter van François, heer van Boucard, ridder, grootmeester der artillerie van den prins van Condé, en van Marie de Martigny. Een zoon Nicolas volgt.
Zie: Jaarb. Ned. Adel VI, 165, 166; Nederl. Adelsb. (1914) 93.
Regt