(1853), nam v.H. daarin zitting als Minister van Buitenl. Zaken, welke functie hij drie jaar bekleedde. In den Krimoorlog wist hij onze onzijdigheid te handhaven. Na het sluiten van den vrede te Parijs, werd hij met den titel van baron in den Nederlandschen adelstand opgenomen. In 1860 is hij nogmaals Minister van Financiën geworden, hij was toen Minister van Staat. In dit Ministerie ontwierp hij een plan tot aanleg van staatsspoorwegen, dat ook tot wet verheven is. Maar spoedig, 1861, trad hij af en verliet hij voorgoed het tooneel der staatkunde. Hij is gehuwd geweest met Alida Paulina Bondt (1815) en na haren dood (1845) met Henriette Marie Jeannette baronesse Schimmelpenninck van der Oye.
Hij was een bekwaam jurist, waarvan hij ook door geschriften blijk gaf. Als belangrijke opstellen verdienen vermeld te worden: Dertig vragen omtrent bezit en bezitregt volgens het nieuwe Nederlandsche burgerlijke Wetboek in Bijdragen tot de Regtsgeleerdheid en Wetgeving, jaarg. III, 1828, en vooral Kritische beschouwing der zeven eerste Titels van het Nieuwe Nederlandsche Wetboek van Koophandel in hetzelfde tijdschrift, jaarg. IV. Voorts schreef hij: Proeve van een onderzoek wegens de gevolgen van gepleegde valschheid in wisselbrieven (Amst. 1826). Op litterair gebied schreef hij: Lofrede op Johan de Wit (1819), door de Hollandsche Maatschappij met goud bekroond; Lettre d'un Hollandais indépendant à lord Grey (1833). Voorts verschenen nog van zijn hand in 1820: Onpartijdige beschouwing van den toestand des koophandels binnen de Vereenigde Nederlanden, in brieven, en in 1840 op staatkundig gebied: Proeve van een Onderzoek omtrent de Schuld van het Koningrijk der Nederlanden (Amst.); Verdediging van de onafhankelijkheid des handels, bij het oprigten van naamlooze maatschappijen (Amst. 1834); Nadere verdediging van de onafhankelijkheid des handels bij het oprigten van naamlooze maatschappijen (Amst. 1835); Redevoering ter gedachtenis van Gijsbert Karel van Hogendorp (Amst. 1835, herdrukt in 1864 te 's Gravenh.); De Verhandeling van eene op te rigten handelsbank getoetst (1837); De wettigheid van den maatregel omtrent de uitgestelde schuld gehandhaafd (Amst. 1841); Een woord over de voorgestelde belasting op de bezittingen (Amst. 1848, 2e dr. 1848).
Zie: R. van Boneval Faure, Het Leven van F.A. baron van Hall. in Handelingen der Maatschappij van Ned. Letterk. (1868); P.J. Blok, Geschiedenis van het Ned. Volk VIII; J. de Bosch Kemper, Geschiedenis van Nederland na 1830; J.A. de Bruyne, Staatk. Geschiedenis van Nederl. in onzen tijd II, hoofdst I, II en VII; Gleichman, Mr. F.A. van Hall (1904).
van Heijnsbergen