oprichters van het rotterdamsche dichtgenootschap ‘Natura et Arte’ (1726); als dichter, vooral van stichtelijke verzen, munt hij niet uit boven de middelmaat van zijn tijd. Kenmerkend is zijn streven naar grammatische zuiverheid. Voor eigen gebruik schreef hij een spraakkunst, die met zijn gedichten werd uitgegeven. Hij gaf uit: Poëzy van H. Snakenburg (Leiden 1753); Poëtische Uitbreiding en Bespiegeling over de Evangeliegelijkenis van den verloren zoon (Rott. 1744, 2e dr. 1754); Stichtelijke gedichten (Amst. 1746); Het verheerlijkt en vernederd Portugal (Amst. 1758); Lijkzangen op Adr. van Cattenburgh (1743) en J. Wetstein (1754); eenige vertalingen, o.a. van: Gedenkschriften van Filip van Comines (Amst. 1757) en vermoedelijk ook gedichten in Poëtenstrijdt voor en tegen het Huis van Oranje en Nassau, en de Stadhouderlijke Regeering voorgevallen te Rotterdam (1742). Zijn vrouw gaf na zijn dood van hem uit: Nagelaten gedichten en Nederlandsche Spraakkunst, twee deelen (Amst. 1764).
Zijn portret is gegraveerd door J. Houhraken naar O. Bruyninx; een miniatuurportret door D. van Nijmegen bevindt zich in het Rijksmuseum.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenboek van Prot. Godgel. in Ned. III, 447 en Rott. Jaarb. (1922) blz. 39.
Wiersum