[Graan, Jan de]
GRAAN (Jan de), geb. 10 Sept. 1852 te Amsterdam, overl. 8 Jan. 1874 te 's Gravenhage, kreeg reeds op zeer jeugdigen leeftijd vioolles van C. Fischer. Van 1860-67 was hij leerling van Frans Coenen. Zijn vader, een eenvoudig goudsmid, maar zeer muzikaal, zag in zijn zoon een wonderkind, en liet hem zeer hard studeeren. Reeds op 6-jarigen leeftijd trad de Graan in het openbaar op. Na den dood van zijn vader werd hij door zijn voogd J. Kneppelhout in huis gedaan bij den heer Dirksen, leeraar aan de H.B.S. te Amsterdam. Behalve de lessen van Coenen kreeg hij nu ook les in theorie, compositie en pianospel. Van 1867-69 studeerde hij bij Joachim te Hannover. Daarna begaf hij zich naar Parijs. In 1870 kreeg hij een engagement voor de eerste serie der concerten van de Musical Union te London. Reeds toen begon zijn gezondheid slecht te worden. Tijdens den oorlog van 1870 nam de Graan weer zijn intrek in het gastvrije huis van den heer Dirksen. In het najaar van 1870 keerde hij naar Parijs terug. Te Hannover werd hem de betrekking van solo-violist aan de opera aangeboden, welke hij echter wegens zijn zeer slechte gezondheid niet kon aannemen. Nu volgden eenige jaren van ziekte, die hij gedeeltelijk in het buitenland, gedeeltelijk in den Haag doorbracht. Hij trad niet meer in het openbaar op, uitgezonderd 19 Nov. 1873 op een kwartetsoiree te Haarlem. 8 Jan. 1874 overleed hij op 21-jarigen leeftijd.
Zie: J. Kneppelhout, Een beroemde knaap ('s Grav. 1875); J.H. Letzer, Muzikaal Nederland, 1850-1910 (Utrecht 1911).
Spier