[Gosler, Joan Heinrich]
GOSLER (Joan Heinrich), krijgsman in nederlandschen dienst, geb. in het boheemsche grensstadje Asch in het jaar 1785, waar zijn vader, van oud-patricische afkomst, eigenaar van een fabriek van kristallen en houtvester op een adellijk slot was, overl. te Halsteren in 1869. Afkeerig van den dwang waaronder de macht van Napoleon zijn vaderland had gebracht, trok hij met een twintigtal makkers naar het ‘vrije Holland’, na zijn ouders en elf broers en zusters vaarwel gezegd te hebben. Geen van hen zou hij ooit terugzien. Na een lange reis kwamen ze in Hannover, waar ze vernamen dat alles zich had moeten onderwerpen en Holland niet langer hel land der vrijheid was. Geen uitkomst meer ziende, liet Gosler zich bij het hollandsche leger inschrijven (1805). Na de inlijving moest hij de fransche vanen volgen naar het iberisch schiereiland; daarop maakte hij de campagnes in Duitschland en Rusland mee, de vlucht uit het branden de Moskou, den tocht over de Beresina. In een sneeuwstorm zou hij bezweken zijn, als niet een russische boer hem gevonden en verpleegd had. Als krijgsgevangene binnen de wallen van Stettin gebracht, had hij in die vesting de onbeschrijfelijke ellende der scherpe belegering te verduren. Blijken van dapperheid en onversaagdheid had hij reeds meermalen gegeven. Een aanval van drie zwaargewapende ruiters op hem als eenzame schildwacht, wist hij zoo manmoedig te weerstaan, dat twee er het leven bij lieten en de derde op de vlucht gejaagd werd. Eigenhandig speldde Napoleon hem daarvoor het eereteeken van het legioen van eer op de borst, op voordracht van generaal Duvinier.
G. keerde terug in nederlandschen dienst, en onderscheidde zich zeer bij het beleg van Deventer, dat in 1814 nog door de franschen bezet was. Toen de Militaire Willemsorde werd ingesteld, was G. ook een der eersten wien deze onderscheiding ten deel viel.
Gezegend met een groot gezin, werd hij tot belooning voor zijne talrijke diensten, benoemd tot directeur van het hospitaal in een der zuidnederlandsche vestingen, welken post hij door den belgischen opstand verloor. Wel bood het voorloopig bewind hem de benoeming aan tot majoor der infanterie en commandant der vesting, maar hij sloeg dit aanlokkelijk aanbod af met de woorden: ‘Zoolang ik vader Willem op mijn borst draag, wil ik geen verrader worden’.
In den nu volgenden veldtocht werd G. tot eersten luitenant-adjudant bij het mobiele leger benoemd, in welk ambt hij grooten lof oogstte als instructeur, zoowel van de jongere officieren als van onderofficieren en manschappen. Van huis uit