[Fenacolius, Johannes]
FENACOLIUS (Johannes), geb. te Zevenhuizen of te Delft in 1577, overl. te Maassluis 13 Mei 1645. Hij was een zoon (vermoedelijk) van een Lenaert (Leonard) van de Vennecool en studeerde te Leiden in de godgeleerdheid. Daarna werd hij conrector te Delft, en predikant te 't Woud 16 Dec. 1601 en te Maassluis in 1608, toen ‘Maeslandsluis’ geheeten. Op 1 Jan. 1612 hebben de Staten van Holland Maasland en Maaslandsluis gescheiden. Na dezen ontving de nieuwe gemeente den tegenwoordigen naam Maassluis. Het aandeel van Fenacolius in de voorbereiding en de handhaving van deze besluiten en handelingen, beschrijft C. Veltenaer (zie beneden), en naar hem de heer Dommisse in den in 1924 verschenen Gids voor Maassluis (Amst. 1924), blz. 14-18, waar ook zijn portret uit de consistoriekamer te Maassluis is overgedrukt. ‘Zoo mocht dan Fenacolius de blijdschap smaken, dat hij niet te vergeefs voor de zelfstandigheid en vrijheid zijn schitterend pleidooi had gehouden. Zonder overdrijving kan van hem gezegd worden, dat hij niet alleen de kampioen, maar ook de grondvester van Maassluis is geweest, wiens naam door den gemeenteraad is vereeuwigd door dien te verbinden aan de “Fenacoliuslaan” aan het oude zandpad’. Hij heette vaak ‘vader Fenacolius’, omdat ‘hij de gemeente als een kind gebakerd, en voor een groot deel opgevoed had tot hare zelfstandigheid’. In de nieuwe kerk van Maassluis, gebouwd op een vroegere fortificatie of schans, waarvoor de Staten in 1612 den grond hadden afgestaan als belooning voor betoonden moed in den strijd tegen Spanje, sprak Fenacolius op 9 Oct. 1639 het inwijdingswoord over Ps. 122. Juist stierf in den nacht vóór deze plechtigheid zijn vrouw, Margarita Fenacolia geheeten. Zie daarover ook het opschrift van den grafsteen in genoemde kerk, in den
Gids voor Maassluis overgenomen. Bij de feestelijke herdenking van het 300-jarig bestaan der gemeente Maassluis in 1914 zijn de verdiensten van Fenacolius dankbaar herdacht. De titels zijner werken zijn vermeld door de Bie en Loosjes (zie beneden), waar ook de hier niet nader opgegeven bronnen zijn te vinden. Zijn klassieke vorming blijkt vooral uit zijne vertalingen van de werken van Caesar, Tacitus, Livius, e.a.; in het bijzonder uit zijn Twaalf boecken van de Stad Godts, .... beschreven door Aurelius Augustinus (Amst. 1646; 2de dr. 1660).
M. Hoffmann schreef van hem: ‘Hij is een uytstekent pylaer in den Tempel des Heeren ter dezer plaetse geweest, en zonder zijnen onvermoeiden arbeit en onbezweeke gemoedigheit zou deze Tente in haggelijke tijden, .... waarschijnlijk omver geworpen zijn’. Tegenover de overheid verdedigde hij de vrijheid van de kerk, en tegenover de remonstranten hare eenheid. C. Veltenaer besluit zijne Schetsen uit het kerkelijk leven der gereformeerden te Maassluis in het Ned. Archief voor Kerkgesch. aldus: ‘Onwankelbaar stond hij op den grond van het geloof, maar hield de armen open voor al wat menschelijk was’.
Zijn zoon Johannes Fenacolius was van 1639 tot zijn dood in 1669 predikant te Giessen-Nieuwkerk.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. van Prot. Godgel. in Nederland III, 38-40; Maassluis, uitgegeven .... onder redactie van C.P.J. Dommisse (Amst. 1924), 11-18; Kerkelijk Handboek (1907), Bijl. 114, 135, 166; Ned. Archief voor Kerkgeschiedenis XIII (1917), blz. 277-297; vgl. dit woordenboek, deel VI, kol. 510.
Knipscheer