opgedragen. In 1776 volgde hij Jan Kymmell op als raad en landsschrijver van Drente. In 1787 koos hij de zijde van de Prinsgezinden en werd, ofschoon hij geen vurig partijman was, ten gevolge daarvan hevig door de Patriotten aangevallen, welken aanval hij met een verweerschrift beantwoordde. In 1788 werd hij met P. Hofstede en J.H.P. van Lier in een staatscommissie benoemd, die tot taak had het justitiewezen te herzien, ten gevolge waarvan in 1791 de etstoel vervangen werd door het hof van justitie, waarbij Erkenswijk tot eersten raad met behoud van den titel van raad en landsschrijver honorair werd benoemd, terwijl hij de politieke functiën van het landsschrijversambt zou blijven bekleeden. Ook maakte hij deel uit van verschillende andere commissies, o.a. van de commissie, die onderzoek moest doen naar de handelingen der Patriotten in hun excercitiegenootschappen en van de commissie, die in 1794 naar Groningen vertrok om te spreken over maatregelen te nemen in verband met den inval der Franschen.
Erkenswijk was o.a. bevriend met Wijncko Tonckens, die door hem aanbevolen werd voor het schrijven van een geschiedenis van Drente. Door de omwenteling van 1795 verloor hij zijn betrekking, hij vestigde zich te Meppel en bleef daar wonen tot 1801, toen hij voorzitter werd van het herstelde hof van justitie. Toen in 1811 Drente als het arrondissement Assen bij het departement de Wester-Eems werd gevoegd en het hof van justitie opnieuw werd opgeheven, werd Erkenswijk tot vrederechter in het kanton Assen benoemd. In 1815 kreeg hij eervol ontslag; Willem I verleende hem een jaarlijksch pensioen van ƒ 1200.
Zie: S. Gratama in Drentsche Volksalmanak III (1839), 75; Boekzaal der geleerde wereld 1777, 216-219; Drente in vluchtige en losse omtrekken geschetst door drie podagristen II (1858) 125.
Scholte