[Dornick, Peter van]
DORNICK (Peter van), geb. te Gheel in het laatste vierendeel der 16e eeuw, overl. in 1614, waarschijnlijk te Douay.
Hij studeerde aan de universiteit van Douay, toen hij door zijn bisschop teruggeroepen en 3 April 1606 benoemd werd tot pastoor van Prinsenhage. Op het einde van 1609 behaalde hij te Douay het licentiaat in de godgeleerdheid. Hij deed zich kennen als een geducht tegenstander van den apostaat H. Boxhorn (II, 236), met wien hij in 1611, in tegenwoordigheid van zes getuigen, o.a. den griffier, G. Havermans en den katholiek en advocaat Mr. Hendrik Montens, een openbaar dispuut hield over het leerstuk der transsubstantiatie. Zijn uitnemende kennis der hebreeuwsche en grieksche taal, waarin zijn tijdgenoot Valerius Andreas hem tot voorbeeld stelt aan de leerlingen van het leuvensche Drie-Talencollege, deed hem volgens de zijnen zijn tegenstander gemakkelijk overwinnen. De niet-katholieke stadsregeering van Breda oordeelde het dan ook beter het onvoltooid dispuut niet te laten voortzetten. De besprekingen waren voor beide partijen genotuleerd en afschriften er van kwamen in veler handen, o.a. van den bekenden apologeet, pater Gouda S.J. Boxhorn gaf dit verslag op zijne wijze uit in 1613 te Schiedam en deed het voorkomen, alsof de bespreking was gehouden op 4 Januari 1613.
Na het overlijden (20 Sept. 1613) van Willem Estius, vroeg v. Dornick in een schrijven van 19 October d.a.v. de proostdij van St. Pieterskerk te Douay aan de aartshertogen Albert en Isabella. Deze benoemden hem 1 Mei 1614 tot president van het college De Goede Herder aldaar. Kort na dien moet hij gestorven zijn.
Zie: G.C.A. Juten, De parochiën in het bisdom Breda, i.v. Prinsenhage.
Juten