[Cuser, Coenraad]
CUSER (Coenraad), of Kuser, geb. omstr. 1325, overl. in of na 1405, zoon van Willem (1) en van Yde van Oosterwijk.
Hij wordt met Gijsbert van Langerak, Herbert van Liesveld en een groot getal burgers, in den slag bij Schoonhoven 1349 (tegen bisschop Jan van Arkel) gevangen genomen. In 1356 heeft hij de tienden bij Delft in erfpacht, die zijn vader in 1341 van heer Jan van Beaumont had verkregen, en 9 Dec. 1366 wordt hij door hertog Albrecht, bij opdracht van Jan van Egmond, verlijd met een hofstede, huis en landen in het ambacht van Beverwijk gelegen (v. Mieris, III, 204). Cuser geeft deze bezitting den naam van ‘Oosterwijk’ hetzij naar haar ligging ten opzichte van Beverwijk, of wel (en waarschijnlijker) naar het stamslot zijner moeder, O. in Z. Holland. Sedert dien tijd voert hij als wapen: van zilver met zeven roode punten, of vlammen, uitgaande van den schildvoet, en een gevierendeeld vrijkwartier, 1 en 4 Henegouwen, 2 en 3 Holland. Hij wordt 7 Januari 1368 baljuw van Amstelland en bekleedt dit ambt tot 3 Februari 1370. In die jaren helpt hij de zeerooverij, die zelfs op de Zuiderzee wordt uitgeoefend, beteugelen en klaagt in 1368 aan hertog Albrecht over Herman van Kuinre, die daarbij betrokken is en die, als gevolg daarvan, door den hertog schriftelijk wordt aangemaand zich daarvan te onthouden. Medio Sept. 1368 (?) ontvangt Cuser van Willem van Amstel, kleinzoon van Gijsbrecht, een ontzegbrief, waaruit blijkt dat deze de aanspraken op de voorouderlijke heerschappij nog niet heeft opgegeven. In 1392 moest hij het beleven, dat zijn