[Comrie, Alexander]
COMRIE (Alexander), geb. te Perth (Schotland) 16 Dec. 1706, overl. te Gouda 10 Dec. 1774. Zijn leven is beschreven door A.G. Honig: Alexander Comrie (Utr. 1892). Vóór 1727 moet hij reeds te Rotterdam zijn gekomen. Hij studeerde in de godgeleerdheid te Groningen en te Leiden, en werd doctor in de wijsbegeerte op: Dissertatio de moralitatis fundamento et natura virtutis (5 Oct. 1734). Hij werd predikant te Woubrugge 1 Mei 1738; emeritus in April 1773. Hij vestigde zich daarna te Gouda.
Hij was een vurig Voetiaan. Volgens hem verkeerde de kerk in ons land in gevaar, en ging zij haar ondergang te gemoet. Met Nicolaas Holtius, predikant te Koudekerke (zie III, kol. 602), streed hij tegen A. van der Os, predikant te Zwolle (zie V, kol. 408). Zij schreven: Examen van het ontwerp van tolerantie om de leere in de Dordtsche Synode anno 1619 vastgesteld met de veroordeelde leere der Remonstranten te vereenigen, in den vorm van samenspraken. Comrie spreekt er onder den schuilnaam ‘Orthodoxus’, Holtius als ‘Philaletes’, enz. In de Gereformeerde wereld neemt Comrie een belangrijke plaats in; in zijne dagen was hij een man van gewicht in de kerk, van grooten invloed; en zijn invloed is nog niet verdwenen.
Zijn laatste arbeid was gewijd aan een nieuwe uitgave van Voetius' Proeve van de kragt der Godzaligheid, die te Leeuwarden verscheen in 1763. ‘Zelfs deze verklaarder van vele der gewichtigste mysteriën des geloofs is niet aan de beschuldiging van onzuiverheid ontkomen’ (Reitsma).
Zie verder zijn vele werken nauwkeurig beschreven in de hieronder vermelde bronnen.
Zie: van Langeraad en de Bie, Biogr. Woordenb. van Protest. Godgel. in Ned. (1918) II, 184-192; J. Reitsma, Gesch. v.d. Hervorming en de Herv. kerk der Ned., 3de dr. (Utr. 1916) 665, 667, 675, 688, 690, 693, 695-697; B. Glasius, Godgel. Nederl. I ('s Hert. 1852) 302; L. Knappert, Gesch. der Ned. Herv. Kerk (Amst. 1912) II, 90-92, 143, 152, 165; dez., Bibliogr. Inl. tot de theologie (Leid. 1925) 114; A.C. Duker, Gisb. Voetius, registers (Leid. 1915), 172.
Knipscheer