[Coenen, Frans]
COENEN (Frans), zoon van Louis Coenen, geb. 26 April 1826 te Rotterdam, overl. 24 Jan. 1904 te Leiden, kreeg reeds op zeer jeugdigen leeftijd vioolles van zijn vader. Als dertienjarige knaap trad hij op één der concerten van Eruditio Musica als solist op. Onder leiding van Gustav Kupsch, directeur der Eruditio-concerten, legde hij zich toe op harmonie- en compositieleer. In 1840 componeerde hij een mis voor koor en orkest. Zijn vader zond hem met financieelen steun van eenige kunstvrienden, naar Stuttgart, waar hij tot 1842 studeerde onder leiding van Bernhardt Molique. Zijn studiën voltooide hij te Brussel bij Vieuxtemps en in 1843 vestigde hij zich te Rotterdam. In 1846 werd Coenen tot directeur der zangvereeniging der Mij. tot bev. der Toonkunst benoemd, welke betrekking hij tot het najaar van 1848 bekleedde. Hij vertrok toen naar Amerika, waar hij aanvankelijk weinig succes oogstte, zoodat hij met les geven zijn kost moest verdienen. Zijn kansen keerden zich echter, toen hij, hiertoe aangezocht door den impresario Ullmann, een concert-tournée ondernam met den pianist Henri Herz en eenige leden der Italiaansche Opera. Hierop volgde een nieuwe tournée naar Mexico, ditmaal alleen met Herz. In 1851 keerde hij naar het vaderland terug, maar vertrok reeds weer na enkele maanden, vergezeld van den pianist Ernst Lübeck, naar Amerika, waar zij met groot succes gedurende 3 jaren concerteerden. In 1855 trad hij in het huwelijk met Anna El, en vestigde zich metterwoon te Amsterdam. Van dien tijd af wijdde Frans Coenen zich vooral aan het onderwijs, hetgeen hem echter niet belette als solist en voornamelijk als kwartetspeler op te treden. Hij werd concertmeester van Cecilia, ‘Felix Meritis’ en Toonkunst en was gedurende eenige jaren directeur van
‘Amstels mannenkoor’ (als opvolger van Richard Hol). In 1877 werd hij benoemd tot directeur der muziekschool en toen in 1883 het Amsterdamsche conservatorium der muziek gesticht werd, bood men hem het directeurschap aan. 30 Jan. 1890 vierde hij het 50-jarig jubileum van zijn eerste optreden en na zijn 70ste jaar trok hij zich uit het openbare leven terug. Coenen was solo-violist van Willem III, eerelid van de Mij. tot bevordering der Toonkunst, en had verschillende binnen- en buitenlandsche ridderorden. In 1905 is op zijn graf te Leiden een monument onthuld.
Als componist heeft Coenen op velerlei gebied blijken van talent gegeven. Hij schreef vele composities voor viool, trio's, kwartetten, een symphonie, liederen, missen met begeleiding van orgel en verscheidene groote werken voor koor, soli en orkest, o.a. Elia op Horeb (tekst van Nicolaas