[Cats, Joost Boudewijnsz.]
CATS (Joost Boudewijnsz.), geb. te Schoonhoven 29 Nov. 1581, overl. te Haarlem 12 Jan. 1641. Hij is de derde overste geweest van de Maagden in den Hoeck. Reeds vroegtijdig kwam C. onder leiding van Alb. Eggius; achttien jaren oud, werd hij als leeraar aan diens kweekschool te Amsterdam verbonden. Daarna heeft hij gestudeerd te Leuven en daar het licentiaat in de godgeleerdheid verworven; hij woonde toen in het Pauscollege, door paus Adriaan VI gesticht. Eén zijner vrienden te Leuven, was Jac. Trigland, in zijn jonge jaren nog vurig katholiek. Als afkomstig uit het voormalig aartsbisdom Utrecht, werd C. door den proost Zaffius onder de haarlemsche geestelijkheid opgenomen. In de jaren 1606-13 was C. pastoor van Schagen en omstreken; te Oude Niedorp ('t Veld), bracht hij toen een communiteit van klopjes bijeen. Aan zijn werkzaamheid te Schagen kwam een einde, toen Mr. Cornelis Arentsz., de tweede overste der haarlemsche klopjes, in 1613 overleden was, en hij tot diens opvolger werd aangesteld. C. behoorde toen reeds tot het haarlemsche kapittel; in 1628 is hij daarvan de deken geworden. In het voorbereidend proces tot de zaligverklaring van de martelaars van Gorcum, heeft hij een groot aandeel gehad; met één zijner medekanunniken, Nicolaas Nomius, werd hij in 1619 naar den Briel afgevaardigd, om in betrekking tot dit proces aldaar een onderzoek in te stellen naar de plaatselijke gesteldheid, alsook naar de voorafgegane opgravingen der relieken op het martelveld. Bij het sluiten van het verdrag tusschen seculieren en regulieren in de hollandsche missie (de z.g. Concordia van het jaar 1624) te Brussel is C. met N. Nomius, de gevolmachtigde geweest van den haarlemschen clerus. Op het laatst van zijn leven noodzaakte ziekelijkheid hem zijn ambt bij de Maagden in den Hoeck neder te leggen, en begaf hij zich naar Brabant.