Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7
(1927)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 262]
| |
afkomst en van Anna Carolina Fleischacker, wier vader uit Polen was uitgeweken. Haar vader, een zeer ontwikkeld, maar eenigszins zonderling man, heeft op haar ontwikkeling een grooten invloed gehad. Trotsch waarschijnlijk op het vlugge hoofd van zijn eenig kind, sprak hij reeds vroeg met haar over alle mogelijke onderwerpen, die hijzelf vooraf bestudeerd had. ‘Mijn vader onderwees altijd, zijn dagelijksche gesprekken waren leeringen’. Toen Eliza 16 jaar was, had zij dan ook nagedacht en geredetwist over vele dingen, die maar zelden een meisje van dien leeftijd bezighouden. Zij wilde onderwijzeres worden en bezocht daartoe te Amsterdam de school van den heer W. Oostmeyer. Eenige dagen na het bereiken van haar 16den verjaardag, behaalde zij haar akte ‘van toelating tot secondante’. Van haar 16e-20e jaar was zij als zoodanig werkzaam. Haar gezondheid bleek evenwel niet bestand tegen de inspanning van het lesgeven en het tegelijk werken voor haar verdere studie voor onderwijzeres. Er werd daarom gezocht naar een plaats als gouvernante. Zij vond die eerst te Nijkerk, daarna bij eene familie in het Gooi en te Amsterdam. Den 24en Juli 1845 deed zij examen voor de Provinciale Commissie van onderwijs in Noord-Holland en werd zij ‘geadmitteerd’ als ‘schoolhouderesse’. In dezen tijd verdiepte zij zich ook in allerlei theologische vragen. Op 17-jarigen leeftijd sloot zij zich aan bij de Afgescheiden gemeente van Ds. H.P. Scholte. Haar aanleg kon zich echter met de prediking dier secte niet vereenigen. Daarop volgde in 1841 haar aanneming tot lidmate der Ned. Herv. Gemeente. Zij kwam in die dagen ook in aanraking met de voormannen van het Réveil en bezocht getrouw de samenkomsten van dezen kring. Vooral da Costa maakte daar op haar een diepen indruk. Op vrij jeugdigen leeftijd was Elise begonnen met het houden van een dagboek en voor zichzelf had zij ook wel een en ander geschreven. Verscheidene van deze opstellen hadden eene plaats gevonden in het tijdschrift Maria en Martha. Het plan om zich als kostschoolhouderes te vestigen werd na eene enkele poging opgegeven, waarop zij door tusschenkomst van een vriendin in 1847 als gouvernante bij de familie Egidius te Amsterdam kwam. Bij deze familie voelde zij zich zeer op haar plaats en zij wist haar leerlingen door haar onderricht te boeien. In den huiselijken kring las zij aan de theetafel haar nieuwe opstellen voor, waarbij de heer des huizes haar aandachtigste toehoorder was. Deze, hoewel vreemdeling, werd getroffen door vorm en stijl van haar werk, en raadde haar aan dit ter beoordeeling aan da Costa te toonen. Deze, onder den indruk van haar groot talent, wees haar op haar roeping en verantwoordelijkheid, voorspelde haar moeite en teleurstelling, maar sprak haar ook moed in. ‘Indien gij mijne dochter waart, ik zou trotsch op u zijn’. Zijne aanmoediging bracht haar er toe zich geheel aan de letteren te wijden. Zij verliet haar betrekking, vond in de woning harer moeder een vrij zolderkamertje en schreef daar in acht maanden haar eersten roman, Hermine, die een beeld trachtte te geven van de verschillende richtingen en meeningen die in de vaderlandsche kerk heerschende waren en deed zien, waartoe te hoog opgedreven godsdienstijver voeren kan. Het boek trok zeer de aandacht. De vrienden uit den Réveil-kring waren vertoornd, ook da Costa ‘zij is niet van de onzen, niet zuiver in de leer, wij kunnen haar niet gebruiken’. Zij had allerminst bedoeld den godsdienst te benadeelen, maar zij had veel aangetast, dat hen dierbaar was. Dat da Costa, die haar tot | |
[pagina 263]
| |
schrijven had aangespoord, zich van haar afwendde, moet voor de schrijfster zeer pijnlijk zijn geweest. In 1850 was Elise naar Breda verhuisd, waar zij den bekenden predikant van Tilburg, Ds. G.D.J. Schotel leerde kennen. Door hem kwam zij in kennis met barones v.d. Borch v. Verwolde, geb. v.d. Heim, wonende te Chaam. Hier werd zij spoedig een gewilde gast; men richtte zelfs op het landgoed de Hondsdonk een buitenhuis, de Luchtenburg, voor haar in, waar zij kon werken en peinzen. Den 6den Mei 1853 was mej. Schiotling in het huwelijk getreden met den heer H.C.v. Calcar, gouverneur bij een bevriende familie. Na hun huwelijk vestigden zij zich te Leur, waar haar echtgenoot een steenfabriek overgenomen had. Het letterkundige werk raakte door de huiselijke beslommeringen niet op den achtergrond. Uit dit noordbrabantsche dorpje werden allerlei letterkundige en stichtelijke werken de wereld ingezonden, waarvan het belangrijkste wel de roman De Dertiende genoemd kan worden. Met dit werk maakte de schrijfster zich veel vijanden. Haar aanleg tot satyre, die in bijna al hare boeken hier of daar te voorschijn komt, maakte van al die predikantstypen en hunne vrouwen zulke scherp geteekende, levende persoonlijkheden, dat menigeen moeite had te gelooven, dat hier niet bekende menschen geteekend waren. Vooral in den Haag was men in bepaalde kringen verontwaardigd. Toen mevr. v. Calcar haar 80sten verjaardag zou vieren, waren enkele vermogende Hagenaars deze ontstemming nog niet teboven gekomen, daar zij weigerden mede te werken, aan de schrijfster van De Dertiende een niet al te bekrompen levensavond te verzekeren. Intusschen bleek de steenfabriek niet te willen bloeien en financieel was het althans een uitkomst toen in 1859 de heer v. Calcar burgemeester van Sommelsdijk werd. Haar levensleiding dreef haar nu meer en meer tot de studie van onderwijs en opvoeding. Van haar jeugd af had de opvoeding van het jonge geslacht haar zeer aangetrokken. Daar haar huwelijk kinderloos bleef, zou wat zij nu aan eigen kroost niet geven kon, ten goede komen aan zoovelen, die hulp en leiding noodig hadden. Bij haar studie was zij reeds in aanraking gekomen met de werken van Fred. Fröbel. Haar eerste indrukken van deze opvoedingsleer waren niet gunstig. Barones von Marenholtz - v. Bülow, die in 1858 Nederland bezocht, wist haar echter voor Fröbel's beginselen te winnen, en met haar bezocht mevr. v. Calcar Brussel en Parijs om daar zijn ideeën toegepast te aanschouwen. In het verdere gedeelte van haar leven heeft zij in talrijke boeken en brochures deze methode onder de publieke aandacht gebracht. Het onderwijs aan jonge kinderen liet hier te lande in alle opzichten te wenschen over. Als Inspectrice van het bewaarschoolonderwijs, waartoe zij door minister Thorbecke in 1861 benoemd was, had zij eene reis door het geheele land gemaakt, waarvan zij de resultaten neerlegde in een rapport, dat den treurigen toestand van de ‘kleinkinderscholen’ in vele plaatsen aan het licht bracht. Haar overtuiging dat het onderwijs volgens Fröbel's methode het eenig ware voor jonge kinderen was, deed bij haar het plan rijpen, om allereerst krachten te vormen, om dat onderwijs met vrucht aan kinderen te kunnen geven. Zij wenschte daartoe een kweekschool voor bewaarschoolonderwijzeressen te stichten. In vele plaatsen hield zij lezingen en proeflessen om dit doel te bereiken. Men luisterde, geboeid door haar welsprekendheid, men bewonderde en juichte toe, maar de uitvoering van het plan stuitte telkens op financieele moeilijkheden af. | |
[pagina 264]
| |
Eindelijk vormde zich te Leiden een commissie van eenige invloedrijke en bij het onderwijs bekende personen en op 13 April 1865 werd overgegaan tot stichting van de Vereeniging ‘Het Nederlandsche Opvoedingshuis’. De school dezer Vereeniging werd op 4 September 1865 geopend. Vóór dit geschiedde, was er reeds oneenigheid tusschen directrice en bestuur en na een jaar werd de inrichting naar Wassenaar overgebracht. Daar bleef zij bestaan tot 1871, toen de Vereeniging ontbonden werd. Mevr. v. Calcar heeft vervolgens de school persoonlijk overgenomen, totdat zij in 1873 werd opgeheven. De familie van Calcar verhuisde daarna naar den Haag. Hier zag mevr. v. Calcar in 1898 nog het ideaal van haar ouden dag verwezenlijkt. De Vereeniging Kindervrienden, door haar in het leven geroepen, opende in dit jaar naast haar woning in de Weimarstraat een kindertuin. Naast de theoretische en practische opleiding voor kinderjuffrouwen, werd daaraan een cursus voor moeders verbonden, waar zij zelf een reeks van voordrachten hield. Ook op sociaal gebied heeft Elise eene vooraanstaande plaats ingenomen. Haar eerste boekje, Rongman's huisgezin (1848), was tegen het alcoholmisbruik gericht. Daarop volgde in 1852 de beantwoording van eene prijsvraag van de Maatschappij tot Nut van 't algemeen: Over den omgang met en de behandeling van dienstbaren. Deze verhandeling werd met de Gouden Medaille der Maatschappij bekroond en werd door Ds. Heldring een meesterwerk genoemd. Het lag geheel in het karakter van mevr. v. Calcar om met hart en ziel deel te nemen aan den strijd voor eene betere en rechtvaardigere positie der vrouw in de maatschappij. Paedagoge vóór alles, was naar haar meening het eerste middel om die positie te verbeteren, eene doelmatige vrouwelijke opvoeding. In haar in 1854 verschenen werk Evangeline had zij hiervoor reeds een pleidooi geleverd. Haar antwoord op een prijsvraag van de Maatschappij van Nijverheid ‘Door welk onderwijs en langs welken weg kan de vrouw voor het huwelijk in eigen onderhoud voorzien?’: De dubbele roeping der vrouw werd met goud bekroond. ‘Veel wat de schrijfster toen als mogelijk stelde,’ schrijft mej. Wolters in haar Levensbericht, ‘is nu vervuld, maar veel zou ook thans nog met evenveel recht gezegd kunnen worden als toen’. Zij nam het initiatief tot het stichten van de ‘Algemeene Nederlandsche Vrouwenvereeniging Arbeid adelt’. Zij verleende haar medewerking aan verschillende vereenigingsorganen en tijdschriften die bedoelden de belangen der vrouwen te behartigen, welke zeer op prijs gesteld werd. Zij nam in 1878 deel aan het Internationaal feministisch congres te Parijs en hield daar een redevoering over Fröbel's methode. Ook voor andere takken van maatschappelijk werk o.a. armenzorg en gevangeniswezen toonde zij belangstelling. Na mevr. v. Calcar's vestiging in den Haag opende zich een nieuw arbeidsveld voor haar werkzamen geest. In 1848 was in Amerika het nieuwe spiritisme opgekomen en spoedig had dit ook zijn weg naar Nederland gevonden. Door haar ontwikkeling was zij als aangewezen om één der eersten te zijn, die er zich toe aangetrokken gevoelde. In de herinneringen uit haar jeugd (in Op de grenzen van twee werelden) deelt Elise mede, dat haar moeder visioenen en geestverschijningen zag en hoe zij daardoor als kind werd ingewijd in eene mystieke wereld vol geheimzinnigheid. Op 16-jarigen leeftijd was zij bekend geworden met de geschriften van Jung-Stilling, Oberlin, Oetlinger e.a., die haar vertrouwd gemaakt hadden met eene hoogere wereld, | |
[pagina 265]
| |
die bestendig haar invloed op de wereld der verschijnselen doet gelden. Door vele van haar romans loopt een spiritistische draad, maar deze is vooral in De dertiende en in Kinderen der eeuw duidelijk merkbaar. Toen zij dan ook in 1877 door het uitgeven van haar tijdschrift Op de grenzen van twee werelden begon met anderen den weg te wijzen, had zij reeds vele jaren van studie en onderzoek achter den rug. Bij haar propaganda heeft zij den nadruk gelegd op het mediumschap, als de eigenlijke bron voor het spiritualisme, zooals zij het bij voorkeur noemde, de bron tevens van alle geestelijke gaven en krachten. De laatste dertig jaren van haar leven heeft zij aan dit doel gewijd, door de uitgave van haar Maandschrift, door het houden van cursussen en séances. Haar woning in den Haag werd het midde punt van allen, die voorlichting op dit gebied zochten. Ter verpoozing boetseerde mevr. v. Calcar met vaardige hand en zij teekende niet onaardig. Zij werd den 16en Juli 1904 begraven op Nieuw Eik-en-Duinen. Van haar hand zag het licht: Rongman's huisgezin (Haarlem 1848; 3e dr. 1864; bew. in Brailleschrift 1898); Vertellingen van de oude tante Christine (Amst. 1848: 4e dr. 1879); Uit verre landen en van nabij (Amst. 1849; 2e dr. 1857); Och, wat lieve prentjes! (Amst. 1850; 4e dr. 1879); Hermine (Schoonhoven 1850, 2 dln.; 4de dr.: Guldens-editie 37 en 38, 1866); Belofte maakt schuld (Amst. 1850); Wonderboeken met beweegbare platen (Amst. 1850, 3 dln.); Blikken in het rond, naar binnen en naar boven (Amst. 1850; 2e dr. 1852); Tilburgsche mijmeringen ('s Hertogenbosch 1851; 2e dr. 1861); Tweemaal verdronken (Amst. 1851); Gebeden in poezy en in proza (Amst. 1851); De behandeling van dienstbaren, Uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen (Leiden 1852); Feestklanken en lijdenstonen (Schoonhoven 1852); Een star in den nacht. Schetsen uit het laatst der XVde eeuw ('s Hertogenbosch 1853, 2 dln., Nieuwe uitg. 1866); Beeldspraak der natuur, naar Chr. Scriver (Schiedam 1853); Evangeline (Schoonhoven 1854); De zoon van den klepperman, eene vertelling (Kampen 1854; 2e dr. 1856); Een woord over kunst en romantiek (Kampen 1856); Fantasmagoriën (Schoonhoven 1855); Wat is de winter voor armen en rijken? ('s Hertogenbosch 1855, 1e-3e dr.); Moeders A.B.C.-boekje (Amst. 1856; 2e dr. 1882); Tabitha, Armoede en weldadigheid (Amst. 1856, 2 dln.); Dr. Martin Luther, de Hervormer. Uit het Duitsch van prof. Heinrich Gelzer (Amst. 1856); De dertiende, een familieroman (Schoonhoven 1857, 3 dln.); Tijd en toekomst in het licht van geloof en hoop. Losse bladen (Haarlem 1857); De steen der wijzen (Arnhem 1857); Wat Parijs mij te zien en te denken gaf (Haarlem 1859); Onze ontwikkeling of de macht der eerste indrukken (Amst. 1861-62; 4e dr. 1870); Raadgevingen aan jeugdige onderwijzeressen, inzonderheid der bewaarscholen. Naar het Fransch van M.P. Carpentier (Haarlem 1862); Johan Steven v. Calcar. Historische novelle uit de 16e eeuw (Amst. 1862. Eerst opgenomen in Nederland 1861); Handleiding voor onderwijzeressen, inzonderheid der bewaarscholen. Naar het Fransch van Marie Pape - Carpentier. Haarlem 1862, 1e-2e dr.); De vrouwen in de gevangenis. Naar het Engelsch (1863, 2 dln.); De hoop der toekomst. Maandblad aan de opvoeding der jeugd gewijd (Amst. 1863-65); De kleine Papierwerkers (Amst. 1863; 3e dr. 1866); Het feest te Wolfhezen 14 Juli 1864 ('s Gravenhage 1864); De Fröbel'sche Kartonwerkers (Amst. 1864, 2e dr. 1866); De werkman thuis. Naar het Engelsch (1864); Een blad van den Kerstboom. Aan allen, dien het | |
[pagina 266]
| |
heil der jeugd ter harte gaat (Amst. 1864); Wat is noodig? Eene vraag over vrouwelijke opvoeding (Amst. 1864); Aan de geachte leden der Vereeniging voor het Nederlandsch opvoedingshuis (1866); Kinderen der eeuw (Arnhem 1872-73, 3 dln.); De dubbele roeping der vrouw. Eene prijsvraag beantwoord (Arnhem 1873); Fröbel's methode tot natuurlijke en harmonische ontwikkeling van lichaam en geest. Een boek voor moeders (den Haag 1875, 7e dr. 1905); Uit het leven voor het leven (Haarlem 1874-76, 2 Jrg. Nieuwe titeldr. 1878); Gevleugelde zaden. Ideeën van beroemde denkers (Nijmegen 1876, 2e dr. 1877); Sophia Frederika Mathilda; Koningin der Nederlanden, als vorstin en moeder geschetst voor hare landgenooten (Haarlem 1877), Eigen meester blijven (Haarlem 1878); Op stille paden. Aan de nagedachtenis van mijne moeder (den Haag 1878); Frederik Fröbel. Hoe hij opvoeder werd en wat de kinderwereld hem openbaarde ('s Gravenhage 1879, 2e dr. 1910; duitsche vert. Langensalza 1882; italiaansche vert. Rome 1900); Op de grenzen van twee werelden. Onderzoek en ervaring op het gebied van het hoogere leven (1877-1904). 29 jrg.; Levenswoorden uit Elise van Calcar's Maandwerk ‘Op de grenzen van twee werelden’ (Amst. z.j.); Dood is leven. Bloemlezing uit de geschriften van mevr. E. van Calcar (Zalt-Bommel 1912); Maakt de kinderen gelukkig (Maassluis 1880, 6e dr. 1912; fransche vert. Parijs 1882); Het eerste kerstfeest (den Haag 1880); De jonge werkman (Leiden 1881, 4 dln., 2e dr. 1894); Emanuel Swedenborg de ziener (Leiden 1882); Hoe ik door ervaring tot overtuiging kwam (den Haag 1885, 3e dr. 1909); Gelukkig, ofschoon getrouwd. Naar het Engelsch (Haarlem 1886); De Eedgenooten. Historische roman uit de 16e eeuw ('s Gravenhage 1888, 2 dln.); Wat is er voor en wat is er tegen de leer der reïncarnatie aan te voeren? (s Gravenhage 1889); Over het graf. Brief aan Dr. Abr. Kuyper (den Haag 1889); De tweede Pinksterdag, roman uit het dagelijksch leven ('s Gravenhage 1891, 2 dln.); Twee strijders, die elkander niet bereiken kunnen (den Haag 1891); Vruchten van het gezaaide ('s Gravenhage 1892, 3 dln.); De vrouwen aan het werk voor sociale hervorming (den Haag 1893); Bertha van Marenholz, eene groote kindervriendin herdacht. De beteekenis van haar arbeid voor de opvoeding in huis en school (Maassluis 1893); Bijbelsche schetsen voor het huisgezin. Handleiding tot de zedelijke en godsdienstige opvoeding der jeugd ('s Gravenhage 1893-95); De kleine knutselaar (Leiden 1894, 2e dr. 1895); Levensmagnetisme en zijne verschijnselen naar W. Gregory (Leiden 1897); Kindertuin en moederschool ('s Gravenhage 1898); De Nationale Tentoonstelling van vrouwenarbeid met hare congressen ('s Gravenhage 1898); Stainton Mozes, de geestelijke opvoeder ('s Gravenhage 1898); Eene ziel in het louteringsvuur. Naar het Engelsch van Fl. Marryat ('s Gravenhage 1899); Het jonge leven. Hoe het te kweeken en te beschermen (Leiden 1904, Nieuwe uitg. 1905). Voorts verschillende bijdragen in tijdschriften en couranten, waarvan eene volledige opgave voorkomt in de Bibliographie in het te noemen werk van Sikemeier. Haar portret is gelithografeerd door A.J. Ehnle en door Tresling, en in brons gesneden door Walter. Zie: J.H. Sikemeier, Elise van Calcar - Schiotling. Haar leven en omgeving. Haar Arbeid. Haar geestesrichting. M. pl., portr. en facss. (Haarlem 1921); J.A. Wolters, Mevr. E.C.F. van Calcar - Schiotling in Levensberichten van de Maatschappij d. Ned. Letterk. (1904-05) 121; Cd. Busken Huet, Mevr. E. van Calcar in Nederland | |
[pagina 267]
| |
(1880) en Litterarische fantasiën en kritieken XI, 69; Eigen Haard (1892) 745; J.Ch. Blok in Leeskabinet (1893) I, 81; M.J. Brusse, Elise van Calcar. Bij haar 75en verjaardag. M. afbb. in Elsevier XIV (1897), 518; K.H.E. de Jong, Ter nagedachtenis van mevr. Elise van Calcar in Op de grenzen van twee werelden (1904) 28e jrg.; Geertruida Carelsen (d.i. Mej. A.G. de Leeuw) E.v.C. (1822-1904). M. portr. in Amst. Weekblad (18 Nov. 1922); G. Kalff in Vragen des tijds. 48e jrg. (1922-23) I, 257-275; Joha. W.A. Naber in De Vrouw en haar huis XVII (1922-23), 5-10; L. Knappert, Een rijk vrouwenleven in Leven en werken (1923) 34-48; F. van Gheel Gildemeester, Elise van Calcar en haar tijd in Stemmen voor waarheid en vrede (1924), 493; W. W(ynaendts F(rancken) - D(yserinck) in De Vrijheid 1e jrg. (22 Febr., 1 en 8 Maart 1922); H.J. Schimmel, Blikken in de werkelijkheid II. (Bespreking van de werken: Blikken in het rond, naar binnen en naar boven. - Tilburgsche mijmeringen. - Hermine) in De Gids (1853) II, 27-62. Hoogeveen |
|